Reisverslag van dag tot dag: India-Rajastan-Nepal
Delhi -
Sekhawati - Bikaner -
Jasalmer - Jodhpur - Udaipur -
Pachewar - Jaipur -
Agra - Varanassi
Nepal
- Chitwan - Kathmandu -
Nagarkot - Pashupatinath
Dag
1
Na een voorbeeldige landing komen we op Indira Gandhi aan. We mogen vrij snel
het land in, de douane doet niet moeilijk dit keer. We wisselen US$ 300 en
krijgen een stapel roepia´s. We tellen het niet eens na, het zijn er een
heleboel. Onze bagage komt vrij snel zodat we meteen door kunnen naar het Suraya
hotel. Het is net of we buiten in een warme deken stappen. Het is zo´n 30 gr C
en dat om 11.00 uur ´s avonds.
Als we net op onze kamer zijn, waar een enorme ventilator aan het plafond hangt,
wordt er op de deur geklopt. Als we open doen staat er iemand van het hotel die
vraagt of we bier willen! Nee dank u niet op dit uur. Weer vijf minuten later
wordt er weer geklopt, of we misschien thee willen? Daar hebben we wel zin in.
De enorme fan aan het plafond maakt een vreselijk lawaai en we kunnen hem niet
uitzetten, dus doen we de oordoppen maar in, waarna we snel in slaap vallen.
Dag 2
Vandaag gaan we naar de Jama Masjid, dit is de grootste moskee van India in het
hartje van Delhi. We mogen er alleen in buiten de gebeds uren en de schoenen
moeten uiteraard uit. De moskee bestaat uit een binnenplaats die door galerijen
wordt afgebakend. Boven de gebedsruimte steken drie witmarmeren koepels met
zwarte lijnen schitterend af bij het rode zandsteen van de rest van het gebouw.
We zien van hieruit ook het rode fort liggen dat net als de moskee ook door Sjah
Jahan gebouwd is. De moskee zelf is door een drukke promenade gescheiden van de
talloze kraampjes, die deze wijk tot een van de meest bruisende plekken van
Delhi maken.
Hierna gaan we naar de grote Sikh tempel. Sikhs hanteren enkele basis regels van
het Hindoeïsme en enkele van de Islam. Ze aanbidden één enkele God. Ook bij deze
tempel moeten de schoenen weer uit en moeten we een hoofddoekje dragen. We zien
hier voor het eerst het z.g. Svastika symbool. We denken eerst dat het een
hakenkruis is, maar als we beter kijken zien we dat het een hakenkruis in
spiegelbeeld is. Het Svastika is het teken van geluk en voorspoed met een
tekening van eeuwige geboorte. Het is ook een rechtsdraaiend zonneteken dat
Hindoes, Jaïnisten en boeddhisten altijd al gebruikt hebben.
De Sikhs goed voor 20 % van de Indiase bevolking (toch nog 20 miljoen) vormen
een van de meest originele gemeenschappen van India.Het is een solidaire
religieuze minderheid, maar één die heel ondernemend is in het zakenleven. Bij
de Sikhs wordt eerlijkheid en dienstbaarheid hoog in het vaandal gedragen. Dat
maakt hen tot betrouwbare onderhandelingspartners. Veel taxi en
vrachtwagenchauffeurs zijn Sikhs. We zullen ze later herkennen aan hun goed
verzorgde baard die gecombineerd wordt met een mooie snor. Sikhs knippen hun
baard en haar bijna nooit. Het haar wordt verborgen onder de tulband, die alleen
thuis afgezet wordt.
Achter de tempel is een bassin waar enkele Sikhs in baden. Aan de rand staan
enkele mooie Sikh exemplaren die gewillig voor Bert z,n camera poseren.
Hierna gaan we naar de Jaïn tempel. Mensen kussen de marmeren trap. Binnen zit
een voorganger, de gebeden worden door de mensen mee gelezen uit een boekje. De
Jaïnisten doen veel aan sociaal werk en we zien dan ook dat er in het gebouw
naast de tempel mensen gratis eten krijgen. Dit schijnen ze hier drie keer per
dag te kunnen halen.
De omgeving hier heeft het karakter van een echte Indiase stad. We zien meteen
de rauwe werkelijkheid van het Indiase leven. Het krioelt hier van de
mensen.Massa’s mensen bewegen in alle richtingen. Tegen de gebouwen aan liggen
mensen in vodden op de grond. Overal liggen bergen afval, waar koeien in
scharrelen.De voetgangers nemen ongeveer driekwart van de weg in beslag, een
trottoir is er niet. Op het vrije gedeelte scheuren auto´s, fietsriksja´s en
taxi´s, allemaal luid toeterend en bellend de mensen massa´s voorbij. Het is één
chaos van beweging, kleuren, hitte en stank, kortom we zijn in India!
We bezoeken de Hindoe tempel Laksmi Narayan. De god Laksmi staat voor liefde,
voorspoed en geluk. Ook hier moeten de schoenen weer uit. Er staan borden met de
mededeling dat moeders moeten zorgen dat hun kinderen niet huilen of voor andere
overlast zorgen. Ibvoegen wat we er van vindenNa het bezoekje aan de tempel gaan
we naar de India Gate. Qua bouw lijkt hij een beetje op de Arc de Triomphe in
Parijs. Langs de India Gate loopt een brede boulevard naar de
regeringsgebouwen.
We gaan nu naar het Birla house, dit is de woning waar Ghandi de laatste 144
dagen van zijn leven woonde. Hij werd op 30 januari 1948 vermoord door een
fanatieke Hindoe. Zijn leven zie je hier aan de hand van foto´s en
krantenknipsels en enkele persoonlijke dingen zoals zijn slaapmatje en
spinnewiel. Achter het huis staat een gedenkteken op de plaats waar hij werd
vermoord, zijn laatste voetstappen zijn hier vereeuwigd in cement.
Als laatste vandaag gaan we naar Qutb Minar, deze toren werd in 1199 door de
moslims als overwinningstoren gebouwd. Net als de meeste islamitische monumenten
is ook deze toren van zandsteen en wit marmer gebouwd. Ernaast staat de eerste
in India gebouwde moskee.
Op de terugweg naar het hotel zien we nog van alles, een affiche met de
vermelding dat abortus hier 500 roepies kost, maar je mag niet langer dan 8
weken zwanger zijn. Er wordt ook alleen maar een telefoonnummer vermeld en geen
adres. In India is abortus door Indira Ghandi gestimuleerd waardoor het genade
vind in de ogen van de Hindoes. Zij gaan van het standpunt uit dat geen kind
beter is dan een kind dat moet lijden. Dit staat in schril contrast met de
Moslim overtuiging, zij zijn zelfs tegen geboorte beperking waardoor de moslims
sterk in aantal toenemen. Wat weer een sterke toename van spanningen teweeg
brengt tussen de beide bevolkingsgroepen.
De versieringen die we onderweg steeds zien hebben te maken met Divali, dit is
een Hindoe feest. Men viert de terugkeer van Rama en zijn vrouw Sita, nadat hij
de duivel Ravana overwonnen had. Alle huizen en gebouwen zijn versierd en
verlicht. De Hindoes overschilderen hun winkels, beginnen nieuwe rekeningboeken
en wijden nieuwe kleren in. Zo begint voor de Hindoes het nieuwe jaar.
Als we vlak bij het hotel zijn ziet Bert dat er iemand op straat wordt
neergestoken, de dader loopt weg met de dolk nog in zijn hand en onder het
bloed. We geloven gewoon niet wat we zien. Later merken we dat er hier bijna
geen ambulances zijn, als je snel naar het ziekenhuis moet kun je maar beter een
taxi nemen, dat is de snelste manier om er te komen.
´s Avonds gaan we ons leven wagen met een ritje in een gemotoriseerde riksja. We
eten lekker en gaan met een volle maag naar bed. Na één dag Delhi hebben we het
gevoel al een week onderweg te zijn.
´s Ochtends vroeg vertrekken we met de bus naar Mahansar. Dit ligt in de
landstreek Sekhawati. We krijgen meteen al met een stukje cultuurverschil te
maken. De buschauffeur moet nog even bellen en de bus moet nog even vol getankt
worden, zo loopt het dus meteen al lekker uit. Als we Delhi verlaten moet er tol
betaald worden aan de politie, de politie schijnt hier nogal agressief te zijn,
de wapenstok wordt goed gebruikt.
We zien onderweg veel kuddes koeien, de laatste jaren is hier weinig regen
gevallen, daarom zoeken de boeren met hun vee nu naar nattere gebieden. Ze laten
hun familie soms voor maanden achter.
De streek Sekhawati is het middelpunt van de driehoek Bikaner, Jaipur en Delhi.
Het is een licht golvend landschap tussen de rijke gronden van de Ganges vallei
en de Thar woestijn. Omdat het geen echt woestijn gebied is en een goede ligging
had op de handelsroute van de karavanen tussen het Midden-Oosten en China,
hebben zich hier in de 17e eeuw rijke Marwari handelaren (uit het noordelijke
deel van Rajastan = Marwar) gevestigd en hebben hier hun residenties (Haveli’s)
gebouwd. Vanonder tot boven werden deze huizen verfraaid met fresco’s, zowel
religieuze als mythologische en familie portretten. De haveli’s staan nu leeg,
want de ontwikkeling van het spoorwegnet en de aanleg van de grote havens van
Bombay en Calcutta, brachten de handelskaravanen een fatale slag toe.
Maar de Mawari schijnen over een zeer goed zakelijk inzicht te beschikken.
Dankzij de oude traditie van handel drijven en ondernemen wisten een heleboel
mensen zich op te werken van klein handelaartje tot moderne grootindustriëlen.
Tegenwoordig is een groot deel van de Indische industrie in hun handen. Ze zijn
er in geslaagd met hun tijd mee te gaan zonder met de tradities van hun ouders
te breken.
We gaan een tempel bekijken die gewijd is aan Laksmi. Laksmi betekent
schoonheid. Ze is de echtgenote van de god Vishnu, die ze graag en gemakkelijk
bedriegt. Toch wordt ze als een heilige, een huismeesteres en zelfs als een
model echtgenote beschouwd. Ja, de wegen van een god(in) zijn ondoorgrondelijk.
Ze wordt aanbeden door schrijvers, artiesten, wetenschappers en studenten.
We rijden langs Jhunjunu, waar we de tempel bekijken. Deze tempel is een
verblijfplaats voor reizende monniken. De voorgevel is bewerkt met olifanten en
bogen waar achter ramen zitten. Binnen het complex staat een prachtig bewerkte
witmarmeren toren. In de tempel zien we een soort stripverhaal op de wanden
geschilderd, over de vrouw van een god. Zij was de gezegende vrouw en wderd
niet, zoals toen gebruikelijk was, op de brandstapel verbrand toen haar
echtgenoot op het strijdveld was omgekomen, maar leefde alleen verder.
Het wordt nu snel donker en de weg een stuk slechter. We komen om 19.00 uur in
Mahansar aan. We overnachten in het Naryan Niwas Castle. Dit fort dateert uit de
8e eeuw en steekt boven de stad uit. De Thakur (eigenaar) is in 1947,het jaar
van de onafhankelijkheid, zijn grond kwijtgeraakt aan de staat. Hij heeft een
deel van zijn kasteel omgebouwd tot hotel, om op die manier toch nog wat
inkomsten te hebben. Wij hebben de mooiste en grootste kamer gekregen, deze is
beschilderd in zuivere Shakawati-stijl. Er staat een kingsize bed, wat jammer
genoeg keihard is. Gelukkig hebben we onze self-infloating matjes bij ons.
Verder staat er een antieke schommelwieg in de kamer. Janneke gaat naar het
toilet en krijgt de schrik van haar leven. Er blijkt een hagedis in de pot te
zitten, die plotseling twee witte billen boven zich ziet verschijnen en probeert
uit de pot te klimmen. Janneke geeft een gil en springt met een noodgang van de
wc, waarna de hagedis eruit springt en door een gat in de muur verdwijnt. ’s
Avonds krijgen we een heerlijk diner, tijdens welke de stroom regelmatig
uitvalt. Maar bij kaarslicht komt de mysterieuze sfeer van weleer misschien nog
wel beter tot z’n recht. De sfeer lijkt een beetje op het sprookje uit duizend
en één nacht.
Dag 4
We gaan met een bus naar het dorpje Ramgarh, hier bezichtigen we een Centaaf.
Dit is een praal monument voor rijke families. Het is gebouwd van zandsteen,
tijdens de moesson regens zuigt dit zandsteen het water op, de steen blijft dan
nat en er ontstaat een soort schimmel. De kleinere tombes zijn voor de minder
belangrijke familieleden. Het gekke is dat de mensen hier niet begraven zijn.
We rijden na deze bezichtiging door naar Fathepur. Ook hier bekijken we weer een
haveli. We krijgen een kopje minth thee aangeboden door de vrouw des huizes. Als
we een wandeling door het dorp maken zien we moslim vrouwen, maar ook erg veel
vrouwen met prachtig gekleurde sari’s. De meeste vrouwen hebben een blote buik,
terwijl de armen en benen geheel bedekt zijn door de sari.
De volgende ochtend
vertrekken we naar Bikaner. Deze stad was vroeger een belangrijk handelscentrum
op de karavaanroutes. De weg erheen is een asfaltweg door een woestijnachtig
landschap. De bomen die we zien schijnen hele lange wortels te hebben die wel 20
meter diep gaan om water op te zuigen. Als de bladeren vallen eten de dieren die
weer op. Als alle bladeren van de boom zijn gevallen krijgen ze 14 dagen later
weer nieuwe jonge blaadjes. Dit noemt men hier het eco systeem van de Thar. Als
we in Bikaner aankomen, gaan we meteen naar de belangrijkste bezienswaardigheid,
het Junagarthfort. Dit fort bestaat uit diverse paviljoens en paleizen, het is
een doolhof van gangen, trappen en binnenplaatsen. We gaan het bekijken met een
gids, die wel verplicht is, maar zonder zou je ook hopeloos verdwalen. Bovendien
geeft hij veel uitleg over het fort.
Hoewel de vesting alleen nog bij ceremoniële plechtigheden gebruikt wordt, is
het uitstekend onderhouden. Onze rondleiding begint bij het eerste portaal, hier
hangen de handafdrukken van Sati-prinsessen. Zij werden geofferd op de
brandstapel van hun echtgenoten. De vrouw is trouw tot na de dood van haar man.
De vrouw is de oorzaak van de dood en de zonde. Zij is verantwoordelijk voor de
dood van haar echtgenoot, als hij eerder sterft. Daarom hebben de goden bevolen
dat de weduwe samen met haar man in hetzelfde graf begraven moest worden. Als
zij zou blijven leven, kreeg je verval en rampen. De man is niet de oorzaak van
de dood van zijn vrouw, want zij sterft door haar eigen fouten en als straf voor
haar zonden. Over liefde gesproken…………...
Verder zien we een klein marmeren zwembad met een troon in het midden. De
Maharadja zat hier tijdens het kleuren festival. Dit is het feest dat men hier
in Noord-India en Nepal viert aan het einde van de winter. Iedereen gooit dan
met gekleurd poeder, liefst rood, en water. Het resultaat is een onuitwisbare
modder die je niet meer uit je kleren krijgt en ook bijna niet meer uit je
haren.
We staan nu voor een mooi balkon dat geheel versiert is met delftsblauwe
tegeltjes, deze zijn hier waarschijnlijk terecht gekomen door de VOC.
Verder zien we nog enkele zalen met zilveren tronen, de eerste spijkerbedden van
de fakirs, een mooi terras met grote bogen dat uitzicht biedt op de tuin. Deze
tuin is verdeeld in drie gedeeltes, één deel voor de vrouwen, één deel voor de
olifanten en een deel dat diende als strijdtoneel. De vrouwen konden naar de
tuin zien door de dhali, een opengewerkt houten of marmeren scherm, waardoor de
vrouwen naar buiten konden kijken, zonder opgemerkt te worden door vreemde
mannen ogen. Als laatste staan we in de kamer van de Maharadja die hij gebruikte
bij grote hitte. Er staat een grote watertank met een lange smalle gleuf. Hier
drupte het water uit langs de muur en de verkoelende lucht hiervan werd door een
waaier bewogen, de kamer is ook helemaal blauw geschilderd waardoor het ook
koeler lijkt. Deze kamer is in Rajastan geen overbodige luxe, want de
temperaturen kunnen hier in de zomer bijzonder hoog oplopen.
‘s Avonds is Bert slachtoffer van de beruchte “Delly Belly”, hij heeft hoge
koorts en z’n darmen gaan heftig te keer. Toch maar zo veel mogelijk water
drinken met een paar norits.
Dag 6
Bert is weer redelijk opgeknapt, alleen z’n darmen willen nog niet zo meewerken.
Toch maar met een handje vol Norit de bus in naar Jaisalmer.
De tocht voert ons dwars door de Thar woestijn naar het westen. We komen langs
veel militaire nederzettingen. De in Bikaner gefokte kamelen, worden hier
ingezet voor de grens patrouilles. We zitten hier niet ver van de grens met
Pakistan. Als het aan de grens met Pakistan onrustig is, loopt bijna heel
Bikaner leeg.
In Rajastan ligt 60% van de totale woestijn van India. Ze exporteren hier veel
melk. Vanuit de bus zien we een grote kudde antilopen, mooie ranke beestjes.
Jammer genoeg zien we ook veel vervelende dingen. De wegen zijn hier niet zo
breed, dus kan men elkaar nog maar net passeren. De bussen en vrachtwagens
blijven midden op de weg rijden (het recht van de sterkste) pas op het
allerlaatste moment gaat er één aan de kant. Soms gebeurt dat dus net te laat,
met als gevolg een tankauto vol olie die op z’n kant ligt. De olie stroomt er
uit, maar daar lijkt niemand zich om te bekommeren. Het ziet er niet zo best uit
voor de chauffeur die nog in de vernielde cabine van z’n vrachtwagen zit. Er
zijn hier geen ambulances en meestal is zo’n ongeluk dan ook dodelijk.
Als we weer verder rijden moeten we wachten voor een spoorwegovergang. Het duurt
nogal even voor de trein er aan komt. Maar iedereen maakt van de gelegenheid
gebruik om even de benen te strekken en een praatje met elkaar te maken. Ook
komen er allerlei verkopers hun waar aanprijzen, zodat het rond de
spoorwegovergang op een drukke markt begint te lijken. Als we weer verder rijden
zien we nog een paar zandhozen. Het zand gaat recht omhoog de lucht in, een heel
apart gezicht.
Rond vier uur komen we in
Jasalmer aan. Jasalmer wordt ook wel de “Gouden stad” genoemd en ligt midden in
de Thar woestijn. De stad lag vroeger net als Bikaner op de kamelen route van
India naar Centraal Azië. Er lopen nog steeds kamelen in de stad.
We zien het gele fort al van ver liggen, het lijkt een reusachtig zandkasteel
met een vestingmuur er omheen.
We hebben met medereizigers afgesproken binnen de vestingmuren van Jasalmer te
gaan eten. We gaan er met een rixja naar toe en net als in Delhi lijkt ook dit
weer op een dodenrit. Gelukkig overleven we het deze keer ook weer. We lopen via
een helling omhoog naar het grote centrale plein. We hebben afgesproken in
restaurant the 8e july, met een fantastisch uitzicht op het verlichte
Rajmahalpaleis. We kunnen de prachtig uitgevoerde ajourramen van af ons tafeltje
zien. Wat er voorons op het bord ligt ziet er minder goed uit, maar het is toch
wel lekker. Bert houdt zich vanwege darmproblemen maar aan de vegetarische
macaroni. Ook neemt hij even een kijkje in de keuken. Het bereiden van de
maaltijden gebeurt hier wel heel anders dan bij ons in Nederland. De
keuringsdienst van waren zou de zaak meteen gesloten hebben, maar voor Indiase
begrippen is het hier netjes. De eigenaar heeft jaren in Australië gewoond, maar
is getrouwd met een Hindoestaanse vrouw, daarom is hij naar India terug gegaan.
Hij had ook een spreuk over Nederlanders: God created the World, but not
Holland, they created themselves out of the sea. Een ander grappig voorval is
dat er geen drank geschonken mag worden binnen de vestingmuren. Maar de
inventieve Indiër heeft hier het volgende op gevonden, hij haalt bier buiten de
vesting, giet dit over in een theepot en noemt het dan “special thea” welke
vervolgens ook nog in kopjes wordt geschonken. Er schijnt zelfs “special lassi”
te krijgen zijn, dit is de beroemde lassi (een dikke karnemelkdrank) die men
“verrijkt” met hasj.
Dag 7
Vannacht bijzonder goed geslapen, we worden pas om 10 uur wakker. De manager van
het hotel komt zelfs vragen of we soms ziek zijn, hij had ons gemist bij het
ontbijt. Maar wij gaan binnen de vesting ontbijten, Bert heeft curt (dikke
yoghurt) met banaan en Janneke met cornflakes. Hierna gaan we naar de
Jaïntempels, er is een tempel voor toeristen en een waar alleen de gelovigen
mogen komen. We betalen 10 roepies entree en voor het fototoestel moeten we 50
roepies betalen.
Deze Jaïntempel is heel fijn bewerkt, alles is van wit gepolijst marmer. De
Jaïnisten zelf zijn ook helemaal in het wit gekleed. De koepel is versierd met
heel veel danseressen. In nissen staan de beelden van de 23e Tirthankara, dit is
een leermeester, hij heeft andere ogen dan een Boeddha. Deze laatste leermeester
geloofde in gelijkwaardigheid van alle leven en dit is tot nu toe ook altijd zo
gebleven. De tempel wordt ook voortdurend aangeveegd, om te voorkomen dat je per
ongeluk een dier/ mier/ torretje doodtrapt. Jaïnisten zijn de harde kern van het
Hindoeïsme.
We dwalen door de steegjes van het fort en zien veel prachtig geklede vrouwen
met veel armbanden. Voor een paar roepies willen ze wel poseren voor een foto.
Een schoenmaker met z’n leest is bezig zolen te vernieuwen, de nieuwe zolen
worden gemaakt van oude autobanden. Een jongetje doet z’n behoefte midden op
straat, net als de koeien en varkens, je moet dus goed uitkijken waar je loopt.
Ratten en muizen scharrelen tussen het afval, als we terug lopen naar ons hotel.
Vandaag vertrekken we naar
Jodhpur ook wel de “Blauwe stad” genoemd. Het is de tweede stad van Rajastan en
ligt aan de rand van de Tharwoestijn. Onderweg verandert het landschap een
beetje, het wordt meer steen en rotsachtig. Als we langs een steengroeve rijden
staan mannen in de gloeiende zon stenen te bikken.
Jodhpur is gebouwd aan de voet van het Mahrangarh-fort. De bedden in ons
hotelletje zijn zodanig dat we ook hier onze zelfopblaasbare slaapmatjes maar
weer gebruiken. Tot nu toe hebben we alleen in Delhi zonder geslapen. Op de
afvoer in de douche liggen kamferballetjes tegen de kakkerlakken. De “airco” op
onze kamer is een grote bak water waar een ventilator lucht overheen blaast,
waardoor het hier wat koeler wordt.
Dag 9
Vandaag gaan we met een jeep de Tharwoestijn in. Nu gaat Janneke voor de bijl
(Delly Belly) ze neemt wat Norit’s en gaat toch maar mee. We rijden over enkele
enorme verkeersdrempels die men hier “sleeping policemen” noemt. Na een stukje
door de woestijn te hebben gereden, komen we al vrij snel bij het eerste Visnois
dorpje. Hier wordt opium bereidt, ze roken het niet maar drinken uit de handpalm
een bruin goedje. Ze lossen de opium op in water waarna het enkele malen door
een doek wordt gefilterd. Het opium gebruik wordt hier gedoogd, veel mensen gaan
hier speciaal naar toe om het te gebruiken. Als hier een vreemde komt, vraagt
men eerst of je opium wilt en daarna pas of je thee wilt.
De Vishnois zijn de eerste ecologisten en wonen in een straal van 16-25 km van
Jodhpur. Ze zijn vegetarisch, gebruiken geen geweld en beschermen dieren en
bomen. Het verhaal wil dat de vrouwen de bomen omarmden en zeiden dat als men de
boom wilde omhakken, ze eerst de vrouwen dood moesten maken. Ze zijn een volkje
van natuurliefhebbers die niets moeten hebben van jagers. De dieren weten dit en
lopen rustig rond aan de rand van het dorp. De vrouwen hebben hier allemaal een
ring door de neus, ze dragen ook geen sari, maar een soort topje met een open
blouse en een lange rok. De mannen dragen witte pakken en een tulband.
In het volgende dorp wonen half nomaden. Ze trekken drie maanden per jaar weg en
nemen dan alles mee. Men loopt dan net zolang tot ze weer bij water komen. De
schapen en geiten worden onderweg verkocht en men keert met het geld terug naar
het dorp. De nomaden leven hier van melk en chapata’s, voor groentes moet men
naar een ander dorp.
’s Zomers valt hier zo’n 45 mm regen, er is dus een groot waterprobleem. In
Jodhpur hebben ze dit probleem niet, hier wordt met behulp van een dam het water
van de Himalaja gebruikt. Kleine kinderen hebben vaak kohl om de ogen, dit doen
de moeders om het oog te beschermen tegen vuil. Het volgende dorp waar we komen
is een pottenbakkers dorp. De huizen bestaan uit lemen muren met een rieten dak.
De bewoners hier zijn moslims, de meeste moslims uit deze streek zijn naar
Pakistan vertrokken toen India onafhankelijk werd. De moslims die dit niet
wilden hebben hier een stukje land toegewezen gekregen. Alleen al op praktische
gronden was het onmogelijk om alle moslims van India in één land te verenigen,
verspreid als ze woonden tussen de Hindoe meerderheid. Tientallen miljoenen
moslims zouden hoe dan ook in India belanden, net zo als veel Hindoes in
Pakistan terecht zouden komen. De massale volksverhuizingen die op de opdeling
volgden, zijn door de extremisten verziekt en de opgeklopte sfeer in 1947
ontaardde in een massale slachting, waarbij volgens huidige schattingen ongeveer
één miljoen mensen zijn omgekomen.
De mensen in dit dorp zijn bijna allemaal familie van elkaar, vader, moeder,
ooms en tantes, alles woont hier bij elkaar en leven van het pottenbakken. In
weer een ander dorpje worden tapijten geweven, dit doet men op de hurken
zittend, 10 uur per dag. Hier krijgen we ook onze lunch, woestijn groenten in
een curry. Het lijkt een beetje op zeekraal en aardappeltjes in curry, we
krijgen er rijst en linzen bij, lekker pittig.
Terug in Jodhpur bezoeken we het Mehrangarh fort bekijken. Mehrangarh betekent
majestueus en dat is het ook, het schijnt het mooiste en imposantste fort van
heel India te zijn. Het is helemaal van rood zandsteen gebouwd en bevat een
aantal paleizen. We gaan eerst met de lift naar boven. Hier genieten we van een
werkelijk schitterend uitzicht. De meeste huizen zijn lavendel blauw
geschilderd. Daarom wordt Jodhpur ook wel de blauwe stad genoemd. Brahmanen
ontdekten lang geleden dat blauw de insecten afweerde. In Nederland werden
boerenkeukens ook vaak blauw geschilderd om vliegen af te weren. Bij de poort
van het fort zien we de rode handafdrukken van de eerste vrouwen van de
maharadja’s, die zich op de brandstapel gooiden toen hun echtgenoten overleden.
Gelukkig werden ze wel gedrogeerd van tevoren. In de wapenzaal zien we een
prachtige collectie draagstoelen. De open stoelen zijn voor de maharadja en de
gesloten stoelen natuurlijk voor de maharani. Stel je voor dat iemand van het
gewone volk haar zou zien. Verder is er ook nog een zaal vol wiegen. Vooral de
wieg met vergulde engelen is een prachtexemplaar. De slaapkamer van de heer des
huizes bevat veel gekleurd glas. Boven het bed hangt een enorme waaier, hieraan
zit een touw dat onder de deur door loopt. Achter de deur zat vroeger een
bediende die aan het touw trok, waardoor de waaier heen en weer ging en voor
verkoeling zorgde, als de echtelieden het warm hadden in bed.
De muren op het binnenplein zijn met prachtig beeldhouwwerk versierd en het
ajour patroon lijkt net hout, maar is rode steen.
Na ons bezoek aan het fort lopen we naar beneden naar de “blauwe stad” waar we
in een gekrioel van mensen terecht komen. De bazaar bestaat uit vele erg nauwe
straatjes waar we doorheen slenteren. Bij een kruiden stalletje kopen we
tandoori, massala en garlic kruiden. Bij een ander kraampje krijgen we
waterkastanjes aangeboden, we bedanken echter zo vriendelijk mogelijk, we wijzen
op onze maag. Maar als we langs het “Lassihouse” lopen kunnen we de verleiding
niet weerstaan om een saffraanlassi te bestellen. Deze smaakt ons heerlijk.
Verkwikt slenteren we nog wat door de stad en gaan dan in de stations
refreshmentroom eten, het is erg lekker, maar ook erg scherp. Voor vandaag
hebben we er genoeg van en we willen met een riksja naar ons hotel. De eerste
chauffeur kan echter niet lezen, maar de tweede wil ons wel voor 50 roepies
brengen. Na enig onderhandelen, wil hij het echter ook wel voor 20 roepies doen.
Als we bij het hotel aankomen, wil hij opeens meer geld, hij studeert natuurlijk
ook nog voor arts en heeft het geld hard nodig voor zijn studie. Waar hebben we
dat toch ook al weer eerder gehoord? Voor de poort van het hotel worden we
aangesproken door kinderen, die natuurlijk vragen waar we vandaan komen.We
vragen waar ze zo goed Engels hebben leren spreken. Ze zitten op een boarding
school. Het oudste jongetje vraagt of we muntjes uit Nederland bij ons hebben.
Hij spaart vreemde munten, nu hadden we onder in de tas nog wat Nederlandse
dubbeltjes en kwartjes liggen en die hebben we hem gegeven. De andere kinderen
hebben we wat pennen gegeven, die ze maar voor hun Engelse les moesten gaan
gebruiken. Ze knikken allemaal braaf en het meisje geeft Janneke spontaan een
zoen. Als Bert een foto maakt houd ze Janneke stevig vast. De portier van het
hotel komt er ook bijstaan en wil ook op de foto, we begrijpen dat niet zo, maar
de mensen willen hier graag op de foto, vooral met buitenlanders er bij.
We vragen hem waarom het huis aan de overkant zo mooi versierd is met gekleurde
lichtjes. Het blijkt dat de (oudste) dochter des huizes trouwt. We willen een
foto maken van de mooi versierde gevel, en op dat moment komt er iemand naar
buiten die ons uitnodigt om binnen te komen. Wat een gekkenboel daarbinnen, een
kabaal van jewelste, iedereen lijkt wel overstuur omdat er zomaar twee
buitenlander op de stoep staan. We krijgen allerlei zoetigheid aangeboden. Bert
wil een foto van de bruid en haar moeder maken, maar iedereen dromt er omheen.
Eigenlijk willen de mannen eerst op de foto. De vrouwen moeten maar even
wachten, maar zo wil Bert het niet, dus dan de dames er ook maar bij. Dat was
dus een beetje dringen geblazen in die kleine ruimte. Dan komt er iemand met een
klein fototoestelletje en moeten ook wij er aan geloven. Wij moeten ook met de
hele familie op de foto. We krijgen ook nog een trouwkaart met een persoonlijke
uitnodiging. Bert wordt uitgenodigd voor een soort vrijgezellenfeest voor de
volgende avond, Janneke mag dan niet mee. Helaas gaan we morgen al weer verder.
Alle aanwezige kinderen, en dat zijn er nog al wat, moeten ons een handje
schudden en we worden enthousiast uitgezwaaid.
We verlaten het hotel en
gaan op weg naar de Jaïn tempel in Ranakpur. De tempel zelf heet de tempel van
Adinath. Dit moet de meest imposante Jaïntempel van India zijn. De leren riemen
en tassen van de fototoestellen mogen hier niet mee naar binnen, maar het is wel
heel bijzonder dat een vrouw, als ze ongesteld is, ook niet naar binnen mag. Dit
alles om de tempel niet te ontheiligen. Met onze Hollandse nuchterheid vragen we
ons af wie dit zal controleren. De tempel lijkt van buiten vrij massief, maar
van binnen is hij ongelooflijk rijk versierd met pietepeuterig en overdadig
bewerkte zuilen. Volgens het boekje moeten er 1444 zuilen moeten zijn, waarvan
er één bewust scheef zou staan, omdat alleen God volmaakt is. Iets wat mensen
hebben gemaakt kan en mag dus nooit volmaakt zijn. Wij hebben de scheve zuil
niet kunnen ontdekken. In de tempel is wel heerlijk koel. Zelfs als het buiten
snikheet is en de zon meedogenloos op het hoogste punt staat te schijnen, blijft
het hierbinnen koel. Na bij de priester een rode stip op ons voorhoofd te hebben
gehaald, waar we uiteraard weer enige roepies voor moesten neertellen, zijn we
met de bus verder gegaan door het Arawalli gebergte. Dit is weer een totaal
ander landschap dan we tot nu toe hebben gezien. Het bestaat uit enorme
rotsblokken, waartussen groene plekjes met tropische bomen. We rijden over een
pas en zien dan boeren het land bewerken met twee ossen voor de ploeg. Vrouwen
halen water uit een waterput en lopen met de kruik op het hoofd terug naar hun
hut. Aan het eind van de middag komen we in Udaipur aan. De bus kan niet bij het
hotel komen en de bagage wordt op riksja’s overgeladen. Dit is gemakkelijker
gezegd dan gedaan. Bert gaat met de riksja mee om op de bagage te passen en ik
volg lopend. Het is nog een heel eind maar de straatjes zijn hier zo smal dat er
echt nooit een auto of bus door zou kunnen. Bovendien lopen de straatjes steil
omhoog. Janneke is dan ook blij als ze bij het hotel is.
We krijgen een mooie kamer, maar het toiletpapier moeten we kopen. Dus voor de
som van 15 roepies worden we eigenaar van een zeer klein rolletjes
toiletpapier.
Dag 11
We worden wakker van een enorme stank in de kamer. Het afvoerputje van de douche
was met een prop papier afgesloten, maar dat werkt natuurlijk niet goed. We
vertellen bij de balie van het hotel dat het stinkt op onze kamer, ze zullen er
naar kijken. De eigenaar van het hotel is een oud legerofficier. Hij en zijn
vrouw hebben het hotel gekocht. Hij vertelt in geuren en kleuren over zijn tijd
in het leger. Bert vertelt hem dat hij de trouwfoto met hem in legeruniform in
de hal heeft gezien. Natuurlijk zegt hij even hoe mooi hij ze samen op de foto
vindt staan. Toen was het helemaal klaar en wilde de man alles voor ons doen. Nu
hoefde dat ook weer niet, maar de stank op onze kamer verhelpen zou wel prettig
zijn.
We gaan de stad verkennen, er zijn vele smalle, zeer levendige straatjes,
ontzettend veel getoeter en ander kabaal. We worden ook steeds aangesproken. We
lopen maar wat rond en kunnen ook niet veel met de plattegrond. De tempel die
hier staat is aan Vishnoe gewijd. Vishnoe wilde de liefde bedrijven met Tulsi,
een getrouwde vrouw. Hij vermomde zich in de kleren van haar man, ging naar haar
slaapkamer en bedreef de liefde met haar. Tulsi had het echter door en
vervloekte hem, zodat hij in een steen veranderde. Vishnoe beantwoordde haar
vloek door haar in een tulsiplant te veranderen en haar lichaam in de rivier de
Gadak. De Indiërs vereren de tulsiplant in de vorm van Shaligram, het beeld van
de God nadat hij is veranderd in een mannelijk lid. Tijdens de
maanverduisterende nacht, elk jaar in augustus, viert men de bloei van de
tulsiplant en de bevruchting door Shaligram en zegent men haar. Vrouwen en
mannen die onvruchtbaar zijn, haasten zich naar het water van de Ganak in de
maanloze nacht om de zegeningen van Vishnoe de God van de vruchtbaarheid over
zich te laten komen.
We dwalen verder door de stad en komen op een brug terecht waar we een mooi
uitzicht hebben op de vrouwen die bij de ghats hun was staan te doen. Ze slaan
met een stok op de was om het schoon te krijgen. Wij hebben onze was ook
afgegeven om te laten wassen, maar we zien onze kleren niet op de stapeltjes was
liggen. Als we zo staan te kijken wordt er een jongetje door zijn moeder op ons
afgestuurd om eten te vragen. Ze blijft zelf op enige afstand staan en heeft een
baby op de arm. We geven het jongetje een paar pakjes krentenkoekjes, die we nog
in ons rugzakje hadden. Hij lijkt er heel blij mee te zijn en geeft het gelijk
aan zijn moeder.
We zien een German Bakery waar we een lekker kopje koffie gaan halen. Een
mevrouw die naar buiten komt, verteld ons dat de koffie hier echt heel lekker
is. Bert neemt een applepie bij de koffie, jammer genoeg is er vandaag geen
bruinbrood omdat de hele stad zonder stroom zit. We gaan op zoek naar zilver, de
hele bazaar staat vol met allemaal zilver winkeltjes. Soms zijn de winkeltjes
niet groter dan een ruime kast. Helaas is het zilver te veel bewerkt en zitten
er grote edelstenen in verwerkt. Best wel mooi en kunstig, maar niet Janneke
haar smaak. Dat bespaart ons weer veel geld. We zien ook talloze winkeltjes met
miniatuur schilderijtjes. Sommige winkeltjes noemen zich kunstatelier. We gaan
bij een vrij groot atelier naar binnen, waar we meteen een rondleiding krijgen.
De miniatuurtechniek vergt grote artistieke kwaliteiten. Er wordt op zijde
(peperduur), hout, papier en marmer geschilderd. Wij kopen een klein
schilderijtje met een olifant (geluk) paard (kracht) en kameel (liefde) erop
geschilderd.
Na deze belevenissen gaan we op zoek naar een welverdiende maaltijd. We vinden
een restaurantje met een terras op het dak, vanwaar we een prachtig uitzicht
hebben op het Picholameer, aan de andere kant zien we de toren van de
vrouwentempel. We bestellen een thali en blijven hier een hele tijd zitten.
Janneke schrijft een heel stuk van haar reisverslag en Bert maakt van alle
kanten foto’s. Het is hier heerlijk rustig en we genieten er dan ook een tijd
van. Op de één of andere manier hebben we even genoeg van alle drukte,
mensenmassa’s en herrie.
s’ Middags gaan we een boottochtje maken over het Picholameer. Het is erg leuk
om de stad met de ghats waar de vrouwen staan te wassen vanaf een bootje te
bekijken. We veren langs het Lake Palace hotel. Een droom van een hotel in een
paleis waar vroeger de Maharana’s van Udaipur hun buitenlandse gasten ontvingen.
Het ligt in het midden van het meer. Eigenlijk hadden we hier wel een keer
willen eten, maar het is verschrikkelijk duur en onze roepies zouden dan wel
heel snel verdwijnen. De film Octopussy met James Bond speelt zich ook voor een
gedeelte af in dit paleis. Je kunt ook overal in de stad de film gaan bekijken.
Terug in de stad slenteren we langzaam naar het hotel, we komen vele apen tegen
die op een muur lopen. Als we er een foto van willen maken, ontbloten ze op een
niet vriendelijke manier hun tanden. Ook zien we nog een oude man een
opgespannen lap met gouddraad borduren. Bert vraagt of hij er een foto van mag
maken, snel schuift er nog man bij aan die net doet of hij ook borduurt. Als we
op onze kamer terug zijn is de stank weg, maar de bedden zijn voor het eerst
deze reis niet opgemaakt. We zetten onze waterkoker aan om een kopje koffie te
maken. Het stroomnet kan dit niet aan en de stop springt. We gaan maar even naar
een internetcafé. We lopen nog even naar de ghat en kijken over het meer. Het
meer en het paleis zijn feeëriek verlicht, maar de pies en poeplucht bederft het
enigszins. Dit is de realiteit van India.
Vandaag wordt een lange
reisdag, we vertrekken om 8.00 uur. De eigenaresse had ons om 6.30 uur zullen
wekken, maar was toen zelf nog in dromenland. Gelukkig hadden we onze eigen
wekker. Maar toen we vertrokken stond mevrouw in haar ponnetjes ons uit te
zwaaien. Het landschap onderweg kan ons niet zo boeien, we zijn meer bezig met
de drukke en soms levensgevaarlijke situaties. We worden er ook niet echt
rustiger van als we een frontale botsing zien tussen een jeep en een bus. Het
ongeluk is net gebeurd, er staan allemaal mensen omheen. Onze chauffeur neemt
een alternatieve route eromheen, hobbelend dwars door de berm. We zien nog net
een stukje rode tulband op de plaats waar het stuur had moeten zitten. Niet te
veel nadenken en toch maar proberen van de omgeving te genieten. We komen enkele
kamelen karavanen tegen, waarvan de twee begeleiders grote moeite hebben de
dieren bij elkaar te houden. Waarschijnlijk zijn de karavanen op weg naar
Pushkar, daar is de jaarlijkse kamelen markt. Het wordt nu ook steeds drukker op
de weg, we zitten geregeld stijf van schrik op onze stoelen. Jammer genoeg
kunnen we niet naar Pushkar, omdat er al een hotel geboekt was in Pachewar.
Het laatste stuk weg is een stuk rustiger, maar ook een stuk slechter. Over 30
km doen we ruim een uur, maar dan komen we eindelijk in het dorpje aan en kunnen
we onze benen strekken. We overnachten hier in een kasteel en het hele dorp is
uitgelopen om ons te begeleiden naar de poort. Bij de ontvangst krijgen we een
bloem en een rode stip op ons voorhoofd. De rode stip staat voor het teken van
zegen.
Het kasteel is het erfgoed van onze gastvrouw, haar echtgenoot heeft een hoge
functie in het leger en is bijna nooit aanwezig. Er is veel geld nodig om dit
kasteel te onderhouden en dus heeft hij genadig zijn toestemming verleend aan
zijn vrouw om het kasteel als hotel te exploiteren. We eten heerlijk en daarna
is het tijd voor een poppenspel. We vinden er geen bal aan. Na afloop is er
natuurlijk gelegenheid om poppen te kopen, wij hoeden het echter voor gezien en
gaan naar onze kamer. De deur naar de badkamer is erg laag en Bert stoot zijn
kop al voor de tweede keer, de muren zijn hier wel 50 cm dik en geven natuurlijk
niet mee. Het hotel is een echt fort met twee binnenplaatsen en prachtige
kamers. De stroomvoorziening is hier echter net als overal in India zeer
wisselvallig en valt dan ook regelmatig uit, waarna er even later weer een zee
van licht is.
Dag 13
Dankzij de oordoppen hebben we heerlijk geslapen, het is hier vannacht nogal
rumoerig geweest. Na een laat en lekker ontbijt willen we het dorp verkennen,
maar het is ons nadrukkelijk verboden om alleen op stap te gaan. Het is een
vreemde ervaring als je met een man voorop met een herdershond en een stok en
twee mannen achter ons ook met stokken, door het dorpje wandelen. De stokken
worden ook echt gebruikt, niet alleen om de dorpshonden op afstand te houden,
maar ook houden ze de stokken dreigend omhoog als kinderen te dicht bij ons
willen komen, meestal is het gebaar genoeg, maar als dat niet helpt meppen ze er
echt mee. We vragen ons af of dit nu wel echt nodig is. We komen langs een
tempel gewijd aan Vishnu. Hier kwamen vroeger dames van het kasteel via een
ondergrondse gang, want de dorpelingen mochten hun gezicht niet zien. Wij gaan
even naar binnen en laten onze begeleider even achter. De dames uit het dorp
lopen hier al biddend rondjes om het altaar. Als we weer buiten komen drommen de
kinderen om ons heen, maar de knapen met de stokken sturen ze op een
onvriendelijke manier weg.
We hebben een zak vol balpennen meegenomen uit Nederland en willen die aan de
hoofdmeester van het dorpsschooltje geven. Maar de manager van het kasteel zegt
dat we dat beslist niet moeten doen. Het is beter ze aan de kinderen zelf te
geven, anders houd de meester ze voor zichzelf om ze te verkopen, waardoor hij
weer een extra zakcentje heeft. De manager gaat met ons mee om ons verhaal te
vertalen, de hoofdmeester spreekt geen Engels. We zeggen dat we 45 pennen bij
ons hebben en dat we beslist niet willen dat er één kind is die geen pen zou
krijgen. Hij zoekt een klas uit met 40 kinderen, waar wij voor in de klas op de
stoel van de meester moeten gaan zitten. Één voor één komen de kinderen naar
voren, maken een diepe buiging waarna ze van Janneke een pen krijgen. Dan
knielen ze en raken Janneke haar voeten aan. Dit is een teken van respect. Maar
Janneke voelt zich hoogst ongemakkelijk als alle 40 kinderen dit ritueel moeten
uitvoeren. Als alles is uitgedeeld vertelt de meester dat je in Nederland zo’n
pen krijgt als je bloed voor een ander hebt gegeven. Hij wijst hierbij naar de
binnenkant van z’n arm. De kinderen lijken het te begrijpen. We geven de
overgebleven pennen aan de meester, geven hem een hand en verlaten met hem de
klas. Tot onze verbazing blijft het muisstil in de klas. Ala we onze berbazing
uitspreken laat hij ons een stuk hout zien waarmee de kinderen hier worden
geslagen als ze straf krijgen. Hier worden dus nog lijfstraffen uitgedeeld. De
pennen zijn hier goed terecht gekomen, de kinderen kunnen de pennen niet
verkopen omdat in dit dorp iedereen arm is en niemand geld heeft om een pen te
kopen. We gaan (weer onder begeleiding) terug naar het hotel, de manager verteld
ons dat er zo’n armoede in India is omdat de mensen de “drive” niet hebben om
een stapje hoger te komen. Ze berusten in hun leven en werken niet al te hard.
In dit leven is het nu eenmaal zo en een volgend leven zal hopelijk beter zijn.
We gaan nu het kasteel wat beter bekijken, het voorste gedeelte is opgeknapt en
verbouwd tot hotel. Het achterste gedeelte is nog in de oude staat. Dit is
vreselijk vervallen en het stikt hier van de vleermuizen die om je hooft
fladderen. Dan is het alweer tijd om te vertrekken, we betalen, zeker voor
Indiase begrippen, een klein vermogen voor het genuttigde eten en drinken en
gaan verder met de bus naar Jaipur.
Onderweg zien we weer een gekantelde vrachtwagen, er zijn enkele stenen omheen
gelegd en men laat het verder zo. Het lijkt een beetje op kamikaze rijden hier,
maar we doen toch nog 3 uren over 65 km. Dus erg snel gaat het niet.
Jaipur is de hoofdstad van Rajastan. We gaan meteen de stad verkennen en nemen
een fietsriksja naar het centrum. Op het eerste gezicht is de naam roze stad
niet ten onrechte. In de oude stad zijn de meeste gebouwen van roze zandsteen.
We eten ergens en gaan daarna met een gemotoriseerde riksja weer terug naar het
hotel. We drinken een kopje koffie en kruipen lekker vroeg ons bedje in. We
bedenken dat we alleen nog maar onze Teva’s hebben gedragen en dat die aankoop
dus beslist niet voor niets is geweest.
We eten een appel en banaan op onze kamer en stappen in de bus naar het Paleis
der Winden. Dit paleis ligt midden in de oude stad. De oude stad is omgeven door
een roze muur met zeven poorten. We maken enkele foto’s van het beroemde paleis,
de zon schijnt erop en geeft dit alles een mooie roze kleur. Het paleis wordt nu
niet meer gebruikt. De gevel heeft het paleis zo beroemd gemaakt, het gebouw is
erg smal. Helemaal boven is het slechts 3 meter diep. Het is zo gebouwd dat de
wind er vrij spel heeft waardoor deze voor verkoeling zorgt. Achter de hoge
gevel konden de haremdames zien wat er op straat gebeurde, zonder zelf gezien te
worden. Na een wandeling door de roze stad welke in 1875 roze is geschilderd
voor de komst van de prins van Wales, bezoeken we het Amberpalace.
Het Amber palace ligt zo’n 10 km van Jaipur. Dit paleis was een strategisch punt
op weg naar Delhi. Het Amber palace staat op een rots en wordt omgeven door een
muur van 9 meter hoog. Op het balkon zien we uit over de wijde omgeving. In een
van de slaapvertrekken zien we een prachtig lichtspel met reflecterende
spiegeltjes op alle wanden en plafond. Men stak er vroeger diverse olielampjes
aan, deze verlichtten niet alleen, maar verwarmden ook de ruimte in koude
nachten. De Maharadja had 12 favoriete vrouwen en 300 concubines. Hij had dus
een druk leven, de dames moesten hier uiteraard ook weer binnen de muren van het
paleis blijven. Rondom de tuin zijn drie verblijven, eentje voor de zomer, een
voor de winter en een voor de moesson periode. De eerste heeft een ingewikkeld
aircosysteem, de lucht komt via twee marmeren schermen binnen waarlangs water
stroomt. Het gebruikte water wordt afgevoerd door een goot naar de tuin.
Na ons bezoek aan het paleis gaan we Jaipur verkennen. We slenteren over de
bazaar en zien hier prachtige stoffen. We gaan op zoek naar (volgens de Trotter
de lekkerste lassi tent) “Lassiwala” Het duurt even voor we hem hebben gevonden,
maar de lassi is er overheerlijk, fijn en romig. De lassi drink je uit een
terracottabeker, na gebruik moet je deze beker tegen de muur kapot gooien, een
soort wegwerpbeker, maar dan van natuurlijk materiaal. Na deze verfrissende
versnapering gaan we nog even naar de bazaar, waar Janneke een hesje koopt. In
de verte zien we allemaal gekleurde lichten, Bert wil nog even gaan kijken wat
er aan de hand is. Het blijkt een optocht van de Hare-krishna beweging te zijn.
Dit zijn de aanhangers van de God Vishnu. Voorop lopen versierde olifanten
(geluk) dan komen de kamelen (liefde) en daarachter de paarden (kracht). Dan
volgt een hele stoet met allemaal dames met kruiken op het hoofd, dames en
kinderen met gekleurde neonbuizen in de hand (220 volt!) gevoed door een rijdend
aggregaat. En dan is het tijd voor het klapstuk, de praalwagen met de
“opperkrishna”, Mannen met touwen lopen naast de praalwagen om mensen te
beletten te dichtbij te komen. Het is een geduw van jewelste. Het publiek lijkt
nu wel gek te worden.
Janneke raakt per ongeluk een stroomdraad van de neonbuizen aan en staat meteen
onder stroom. Ze krijgt een beste schok, haar hand tintelt nog een hele tijd
na.
Na dit spektakel vinden we dat we wel een maaltijd kunnen gebruiken. We gaan
naar een dakterras om te eten. Hier zien we van boven nog een gedeelte van de
optocht, het is zo van boven ook een prachtig kleurig schouwspel. Het eten is
hier verrukkelijk en het bier krijgen we ook hier in een theepot, zelfs de
kopjes ontbreken niet. Dit alles om de politie te misleiden. Na dit alles willen
we nu wel terug naar het hotel. De fietser van de riksja weet de weg niet zo
goed en rijdt de straat van ons hotel voorbij. De chauffeur van onze bus ziet
ons echter voorbij rijden en draaft achter ons aan. Zo zijn we ook deze keer
weer veilig bij het hotel terug gekomen. We hebben de riksja rijder maar wat
extra fooi gegeven, hij had het zweet op zijn voorhoofd staan.
Dag 15
We staan voor de verandering weer eens vroeg op. We gaan vandaag naar Agra, dit
is een tocht van 230 km. We maken een tussenstop bij Bharatpur. Hier is het
vogelreservaat Keoladeo. Dit is aangelegd op een dertig vierkante kilometer, met
vijvers en bossen voor de jachtpartijen van een of andere Maharadja. Intussen is
het reservaat een Nationaal park geworden. Het is het eerste vogelreservaat ter
wereld. We huren een fiets en gaan op verkenning. De fiets is natuurlijk wel wat
klein, maar het gaat best. Het links rijden moet wel even wennen. Vervelend is
dat de ketting van Janneke haar fiets er steeds afloopt, gelukkig kan Bert hem
er telkens weer omleggen. We zien zwart-witte ijsvogels, een maraboe, apen,
reigers, aalscholvers en nog veel meer.
Na nog wat te hebben gedronken bij een plaatslijk cafeetje, gaan we verder met
de bus richting Agra.
We verlaten Rajasthan en komen in de provincie Uttar- Pradesh. Het was geweldig
in Rajastan. Als contrast met het overwegend dorre en droge woestijnlandschap
gingen de mensen mooi en kleurig gekleed in hun sari’s met vele sierraden en
felgekleurde tulbanden.
We reizen via de verlaten mogol-stad Fatehpur-Sikri, deze ligt 38 km van Agra.
Als we er bijna zijn staat het verkeer hopeloos vast. Alles waar maar even een
gaatje is, wordt door de chaos weer vakkundig vastgezet. We besluiten na een uur
en 50 cm verder, om uit te stappen en verder te gaan lopen. Eindelijk staan we
voor de ingang van het paleis. Eigenlijk is dit paleis op de heuveltop het enige
wat bewaard is gebleven. De feitelijke stad aan de voet ervan is al lang
verdwenen. Fatehpur-Sikri was vroeger de hoofdstad van het Mogol keizerrijk.
Keizer Akhbar werd op 26 jarige leeftijd de baas over dit Mogolrijk. Hij had
alles waar een keizer maar van kan dromen; de absolute macht, een goede
gezondheid en een harem.Het enige wat hij niet had was een erfgenaam. Hierdoor
gekweld ging hij op de heuvel Sikri raad vragen aan een kluizenaar, wiens
wijsheid en heiligheid alom bekend was. De zegen van deze heilige schonk hem
drie zonen. Uit dankbaarheid besloot Akhbar dan ook zijn nieuwe hoofdstad in
Sikri te vestigen. Maar 15 jaar later werd de hoofdstad echter alweer verlaten,
hoogstwaarschijnlijk ten gevolge van het verzakken van de watervoerende laag in
de bodem, waardoor de bevolking niet in haar waterbehoeften voorzien kon
worden.
Bij de ingang blijkt de prijs van 50 roepies, verhoogt te zijn naar 10 dollar.
We vinden dit te gek en besluiten om niet naar binnen te gaan. We willen net
terug gaan als een gids aanbiedt om ons rond te leiden buiten de officiële
paden. We hoeven hem dan alleen maar enkele roepies te geven. We nemen zijn
aanbod aan. Hij vertelt ons dat de mensen hier ook boos zijn op de regering, die
de prijzen zo extreem heeft verhoogd. Op deze manier blijven de toeristen weg en
hebben zijn ook geen inkomen (fooi) meer.
We bekijken met de gids de keizerlijke residentie, welke van rood zandsteen is
opgetrokken. Hij vertelt hoe hier recht werd gesproken. Akhbar had een
lievelingsolifant. De verdachte werd aan handen en voeten gebonden in geknielde
houding voor de voeten van de olifant gelegd. Als de olifant hem dood stampte,
was de verdachte schuldig. Stapte de olifant over hem heen, dan was hij
onschuldig.
We worden hier letterlijk overspoeld door mensen die sieraden en ander soort
prullaria verkopen. Zou het komen omdat er op dit tijdstip niet veel toeristen
meer zijn?
We gaan nu door naar Agra. Onderweg staan we nog een paar keer stil door de
files. Doodmoe komen we ’s avonds laat bij ons hotel aan, blijkt er kortsluiting
te zijn geweest, waardoor de hele bovenverdieping zonder stroom zit. We worden
in een annex ondergebracht maar dat vinden we prima. We rollen doodmoe ons bed
in, tot onze verrassing is het heerlijk zacht. Helaas kunnen we er niet zo lang
van genieten, om 5 uur moeten we al weer opstaan.
Zoals gezegd staan we om 5.00 uur op. We willen de zon boven de Taj-Mahal op
zien komen. De Taj-Mahal is natuurlijk het visite kaartje van India. Ook hier
zijn de toegangsprijzen erg gestegen, maar deze keer laten we ons niet
ontmoedigen en kopen het dure kaartje van 20 dollar. Eenmaal binnen lopen we een
stukje rechtdoor, slaan een hoek om en dan……….. staan we recht tegenover de Taj.
Het is overweldigend! Het bijna irreële witmarmeren mausoleum verschijnt aan het
einde van een lange tuin en staat tussen twee gebouwen van rood zandsteen. Dit
zijn de moskee en haar replica. De Taj- Mahal staat op een groot platform,
reusachtig en toch vederlicht. Het lijkt wel in de lucht te zweven. Er is 22
jaar onafgebroken aan gewerkt. Wit marmer uit Sikri en edelstenen uit alle
windstreken. De schatkist lek wel onuitputtelijk.
We wachten tot de zon opkomt, het marmer verkleurt onder invloed van het
zonlicht. Het krijgt eerst een roze gloed en als de zon helemaal op is wordt het
marmer glanzend. We raken ook niet uitgekeken op de uitgekiende weerspiegeling
van de Taj in de vijver ervoor. Het is verbazingwekkend dat dit adembenemende
gebouw uit harde koele steen als marmer is gebouwd. De Taj Mahal is gewijd aan
de geliefde Mumtaz Mahal, de vrouw die Sjah Jehan verloor, zij stierf bij de
geboorte van haar 14e kind. De dood van Mumtaz Mahal had zijn hart gebroken. We
zijn zwaar onder de indruk en blijven maar kijken. We maken ook de ene na de
andere foto. Bert krijgt kippenvel en Janneke moet slikken. We moeten ons er
echt van losscheuren. De Taj Mahal zal voor altijd in onze gedachten zijn.
We hebben ook mensen aan achterkant op een zandbank in de rivier de Yamuna naar
de Taj Mahal zien kijken, maar dan mis je toch wel het mooiste gedeelte.
Na ons bezoek aan de Taj Mahal gaan we met een fietsriksja naar het Agra fort.
Hier heeft Akhbar, of Sjah Jahan de laatste acht jaren van zijn leven gevangen
gezeten. Zijn zoon heeft hem afgezet en liet hem hier gevangen zetten tot aan
zijn dood in 1666. Hij heeft vanuit zijn raam nog naar de Taj-Mahal kunnen
kijken. Volgens het kaartje van de Taj Mahal zou dit ook toegang geven tot het
Rode fort, maar niets is minder waar. Ook hier moet weer 20 dollar betaald
worden.Dat hebben we er niet voor over, we hebben al zo veel forten gezien.
De middag brengen we lekker relaxed door bij het zwembad van het hotel, ja ja
wat een luxe! We laten ons zelfs lekker masseren, heel ontspannend allemaal. Dan
krijgen we opeen te horen dat onze trein naar Varanassi niet om 23.00 uur
vertrekt, maar om 20.15 uur. We gaan nog maar even snel een pizza halen bij de
Pizza Hut, een maaltijd in het hotel zou te lang duren. We laten ons naar
Firozabad brengen, het schijnt dat je op dit station gemakkelijker in kunt
stappen dan in Agra zelf. Maar ook hier weer de bijna vertrouwde chaotische
beelden van mensen die tegelijk in en uit de trein willen. Het is een gedrang
van jewelste. De thee die hier op het perron wordt verkocht, wordt ook in
terracotta bekertjes geschonken, die als ze leeg zijn kapot worden gegooid. Een
Hindoe mag n.l. niet uit een kopje drinken waar een Moslim uit heeft gedronken.
Een Moslim is voor een Hindoe onrein. Maar ook iemand uit een hogere kaste wil
niet drinken uit een beker waar iemand van een lagere kaste uit heeft gedronken.
Na 2 uur wachten komt de nachttrein naar Varanassi, Janneke wordt door de drukte
in een verkeerde wagon geduwd, maar uiteindelijk komt alles op z’n pootjes
terecht. We maken vrij vroeg de bedden op. Zo nu en dan als de trein onderweg
stopt worden we even wakker, maar vallen dan door de cadans van de wielen op de
rails, snel weer in slaap.
Om 5.15 uur rolt de trein
het station van Varanassi binnen. Als de trein stil staat begint de chaos weer,
met gedrang geduw en veel paniek. We zoeken een gelegenheid waar een ontbijtje
kunnen krijgen, even weg uit de drukte.
Varanassi, ook wel Benares genoemd,is aan Shiva gewijd. De aanhangers van Shiva
herken je aan drie horizontale strepen op hun voorhoofd. De volgelingen van
Vishnu (die vooral als Krishna vereerd wordt), hebben een gele “U” tussen de
wenkbrauwen, met een rode streep in het midden. De slogan en de manier van
groeten van de aanhangers van Krishna is het beroemde “Hare Krishna”
De rode stip die vooral vrouwen op het voorhoofd hebben is het teken van de
zegen van een priester. Het symbool van Shiva dat in het heilige der heiligen
van de tempel wordt bewaard, is de Langam (het mannelijke geslacht) die in een
Yoni (het vrouwelijke geslacht) steekt.
Voor we stad gaan verkennen informeren we bij de receptie van ons hotel wat een
ritje met een riksja en een boottochtje mag kosten. Ze vertellen ook dat je een
fietsriksja naar de stad moet huren, omdat een gemotoriseerde niet in de
binnenstad mag komen en ze je dus doodleuk aan de rand van de oude stad neer
zetten.
In de stad is het weer een drukte van belang en je moet goed uitkijken waar je
loopt. Je moet steeds goed opletten om niet aangereden te worden en je wordt
constant aangeklampt door riksja rijders, er zijn er hier erg veel en ze willen
allemaal wel een vrachtje hebben. Je hoort steeds “Excuse me”
Dan staan we opeens aan de oever van de Ganges, de heiligste van de zeven
heilige rivieren in India. Ergens, meer dan 1000km hier vandaan ontspringt de
Ganges als een kristal helder stroompje in de Himalaja. In dezelfde bergketen
waar ook de goden Shiva en Parvatie hun woonplaats hebben. Himalaja betekent:
huis van ijs. De Ganges is heilig omdat zij zo dicht bij de hemel ontspringt. In
India heeft lang de mythe bestaan dat de Ganges van een legendarische zuiverheid
was. Maar het wemelt van de ziekte kiemen. Het is een broeinest van bacteriën.
De verontreiniging overschrijdt tien maal de toegestane norm. Deze vervuiling
ontstaat door chemische resten van kunstmest die op de velden gebruikt wordt,
door industrieel afval van grote stads centra, door de lijken die erin worden
gegooid, (slecht verbrand door houtschaarste) en door alle uitwerpselen die niet
gezuiverd worden. In de zomermaanden is de situatie catastrofaal. Sommigen
noemen de Ganges dan ook een open riool. Gezien de omvang van de ramp heeft de
regering in 1985 een actieplan gelanceerd. Er zouden zuiveringsstations worden
gebouwd en in de grote steden aan de Ganges zouden rioleringen aangelegd worden.
In de tussentijd moesten zoetwaterschildpadden het afval opeten, echter de
schildpadden waren snel verdwenen en de toestand was alarmerender dan ooit. Nu
vele jaren later is er veel geld verspild, zijn de zuiveringsinstallaties in
slechte staat en blijven de toiletten ongebruikt. Mark Twain heeft ooit
geschreven: geen enkele microbe die zichzelf respecteert kan in zulk water
leven.
Maar ondanks deze wetenschap is het toch een geweldige ervaring om aan de oever
van de Ganges te staan. Wie had dat ooit kunnen denken dat we dit allemaal met
eigen ogen zouden zien. We komen ogen en oren te kort, lopen langs de ghats,
waar vrouwen de was doen en waar sari’s op de trappen liggen te drogen. Jongens
zwemmen, mannen en vrouwen baden, al met al een kleurig tafereel. We lopen langs
een Nepalese tempel, als we een foto van de buitenkant willen maken komt er een
jochie die wil dat we hem geld geven. Hij probeert ons wijs te maken dat we voor
een foto een ticket bij hem moeten kopen. We lopen verder en Bert wil een foto
maken van twee torens, echter we hebben niet in de gaten dat we al dit bij de
plaats zijn gekomen waar de lijkverbranding plaatsvindt. Meteen komen er twee
jongens op ons af. Ze zeggen dat we een foto van de crematie van hun vader
hebben gemaakt en willen het fototoestel hebben. Ook willen ze geld voor het
hout dat nodig is voor de crematie van hun vader. We vertrouwen de zaak niet en
bovendien heeft Bert helemaal geen foto van de crematie gemaakt die toch nog wel
zo’n 100 meter verderop plaatsvindt. Nu worden de twee echt bedreigend, de één
zit onder de drugs, zijn ogen staan vreemd en hij staat helemaal te trillen.
Just pay 500 roepies, maar daar denken we niet aan, maar als we omkeren en terug
willen lopen gaan ze voor ons staan en proberen ons tegen te houden. Dan komt
opeens de z.g. “Good Guy” Deze probeert de zaak te sussen. Betaal nu maar dan
laten ze jullie verder wel met rust. Anders blijven ze de hele dag achter jullie
aan lopen om jullie lastig te vallen. Bert blijft ijzig kalm. Hij zegt dat hij
er niet over denkt om te betalen of zijn fototoestel af te geven. Als zij denken
dat we een foto van hun dode vader hebben genomen, gaan we nu met z’n allen naar
de politie en praten we daar verder. Nu worden ze echt boos, inclusief de “Good
Guy”. Janneke wordt nu wel een beetje bang. We lopen zo snel mogelijk door en
als we bij de volgende Ghat aankomen, waar het weer wat drukker is, maken de
knapen plotseling rechtsomkeer. Pfffff we zijn toch wel een beetje geschrokken
en gaan eerst maar ergens zitten om wat te eten. We vinden een leuk guesthouse
met uitzicht op de Ganges. We eten een springroll, dit is een soort loempia. We
raken aan de praat met een Australisch stel, ze hebben gezien dat we lastig
gevallen werden. Precies zoals het in de boekjes staat, de klassieke manier om
toeristen geld afhandig te maken. Na het eten gaan we wat in de steegjes dwalen.
Sommige niet breder dan een meter. Plotseling sta je dan oog in oog met een koe,
dan is een meter echter wel erg smal. We verdwalen een beetje, maar de Ganges is
altijd dichtbij en we lopen daar dan ook maar weer heen. Het is al laat in de
middag en we besluiten om een boottochtje bij zonsondergang op de Ganges te
maken. Na wat afdingen komen we op een door het hotel aanbevolen prijs.
We varen eerst naar het crematorium, waar de arme Indiërs gecremeerd worden. We
begrijpen van de roeier dat hier ook de mensen die in het ziekenhuis overlijden
heen gebracht worden. Waarom is niet helemaal duidelijk. Nu keren we om en gaan
stroomafwaarts naar de Mir-Ghat, hier worden de lijken nog op de traditionele
manier verbrand. We zien diverse vuren en enkele lichamen in rode lappen, dit
moeten dus vrouwen geweest zijn. De mannen worden in witte doeken gewikkeld.
De oevers zijn volgebouwd met de meest fantastische paleizen van Maharadja’s,
want ook de Maharadja’s wilden hun laatste jaren aan de heilige rivier
doorbrengen. Door het baden in de Ganges wilden ook zij hun schulden afwassen.
De paleizen staan er nu leeg en verlaten bij. Het wordt nu snel donker en maken
vanuit de boot de Puja mee. De Puja is de ceremonie van de Ganges cultus, onder
begeleiding van gewijde gezangen wordt het licht aan de Ganges geofferd. We zien
dan ook honderden lichtje in meestal bananenbladeren op de Ganges drijven. Als
we weer aanleggen met de roeiboot, wil de roeier/gids natuurlijk meer geld
hebben, maar we hebben een prijs afgesproken en daar blijft het bij, we zijn
onverbiddelijk. Janneke koopt nog een bootje gemaakt van bananenblad met een
kaarsje en een bloemetje erin. Ze laat het bootje varen op de Ganges voor veel
geluk.
We zullen hier ook een assertiviteitscursus ondergaan, want als je niet keihard:
nee! zegt, wordt je hier stapelgek. Als afsluiting van deze dag gaan we nog een
thali aan de oever van de ganges eten. We zien de maan helemaal rond en vuurrood
uit het water van de Ganges opkomen, de weerspiegeling in het water is
fantastisch. Het eten is hier goed, alleen lopen er wel veel apen rond. Daar
zijn we niet zo dol op en de eigenaar waarschijnlijk ook niet want hij gaat er
met z’n geweer op af. We vragen ons af of de “special thali” soms met apenvlees
is bereid. Het is nu helemaal donker en willen wel terug. Na de ervaring van
vanochtend, zit de schrik er toch wel een beetje in. We moeten ook onze weg
terug nog zien te vinden door de smalle straatjes. We besluiten maar om via de
ghats te lopen naar de grote ghat, van waaruit we de riksja’s wel kunnen vinden.
Na een spannende tocht per riksja (we kapseisden bijna) komen we bij het hotel
aan. De spits in Nederland is een makkie vergeleken met de chaotische drukte in
Varanassi. We hebben het horen omschrijven als een kokende pot met van alles wat
kan bewegen, met of zonder motor. Nu dat klopt wel aardig. Doodmoe maar heel
voldaan rollen we ons bedje weer in.
Dag 18
We staan voor de verandering weer eens vroeg op en wel om 4.30 uur. We willen de
zon boven de grootste badkamer ter wereld (zo wordt de Ganges ook genoemd) op
zien komen. Het is schitterend, het enige nadeel is dat je nu met zoveel mensen
in een boot zit. Gisteravond waren we met z’n tweetjes.
Er staan nu veel mensen zich te wassen in de rivier, ook zien we een gedeelte
van een heilige koe in het water dobberen als voer voor de vogels. De dode
koeien worden zo in de Ganges gegooid. Gelukkig zien we geen kinderlijkjes, die
hoeven n.l. ook niet verbrand te worden als ze jonger dan vier jaar zijn, maar
worden net als de koeien zo in de rivier gegooid.
Varanassi is de oudste, zonder onderbreking bewoonde stad ter wereld en ook de
heiligste stad van India. Eeuwen lang kwamen hier de pelgrims op zoek naar
verlossing en troost. Alle kanten van het leven zijn hier aanwezig. Zonder zich
ook maar iets van de bezoekers aan te trekken, wijden de pelgrims zich aan hun
heilige rituelen, in de overtuiging dat het water hun zonden wegwast. Onder
grote paraplu’s zitten Ghatia’s klaar om bij dit ritueel te assisteren. Dit
alles gebeurt natuurlijk ook weer met veel kabaal. Toch gaan we zo langzamerhand
het geheel een beetje overzien. Sterven in Varanassi betekent bevrijding uit de
cyclus van geboorte en wedergeboorte. Veel mensen slijten hier hun laatste
dagen. Hindoes geloven dat het lichaam het huis van de overgankelijke ziel is.
Dit lichaam moet na de dood vernietigd worden om de ziel vrij te maken. De
overtocht van de ziel naar de andere wereld wordt door een serie rituelen
mogelijk gemaakt.
We gaan na het ochtend ritueel te hebben gadegeslagen, in een guesthouse
ontbijten. Een kopje koffie, een bananenpannenkoek en een bananencurd (dikke
yoghurt met banaan) en dat aan de oever van de Ganges, wat kan het leven toch
heerlijk zijn.
Nu moeten we eerst maar weer enkele traveller cheques inwisselen, echter dit
gaat niet zo gemakkelijk. De bank hier accepteert geen traveller cheques. We
moeten naar de State Bank of India, maar deze is helemaal aan de andere kant van
Varanassi. We hebben het verkeer hier wel geschoten, Verschrikkelijk! De
verkeersaders hebben een nachtmerrieachtig karakter. Wel heerst er een zekere
hiërarchie. De chauffeurs van privé auto’s en taxi’s staan het hoogst in de
rangorde. Die nemen altijd voorrang. Bij het passeren proberen zij de andere
vehikels onder continu getoeter naar de kant te dwingen. Alles rijdt frontaal op
elkaar in en men wijkt pas op het laatste moment uit. De chauffeurs van de
motorriksja’s snauwen weer tegen de fietsriksja’s die op de pedalen staan te
zwoegen. We gaan dus maar naar een wisselkantoortje.De prijs is minder gunstig,
maar we hoeven tenminste niet door de verkeerschaos naar de andere kant van de
stad.
Janneke vraagt zich af of we nu zonder fototoestel nog een keer naar het
Mir-ghat kunnen. Bert vindt van wel, dus we gaan. We komen een zijde verkoper
tegen, die ons wel rond wil leiden bij de lijkverbrandingplaats. Hij wijst ons
waar we kunnen staan zonder de mensen te storen. Janneke vindt zo’n begeleider
nu ook wel prettig. We laten ons door hem dan ook maar rondleiden. Hij brengt
ons naar een plek waar we goed uitzicht hebben op verbrandingsplaatsen. Er zijn
vijf brandstapels en op elk ervan ligt een lijk. Het lijk wordt eerst gewogen,
want dan weet men hoeveel hout er nodig is. Sandelhout is voor de welgestelden,
het ruikt zoetig. Neemhout is voor de armen. De overleden persoon wordt met het
hoofd naar het zuiden gelegd. Als een weduwe achterblijft worden haar armbandjes
gebroken en moet ze haar neusring verwijderen. De neusring en het rode Sindur
poeder in de scheiding van haar haren, zijn de tekenen dat ze getrouwd is. Geen
enkele getrouwde vrouw zal, tien dagen lang, de weduwe aanraken. Een overleden
man wordt in een witte doek gewikkeld net als een overleden weduwe, een
getrouwde vrouw wordt in een rode doek gewikkeld. Een maagd wordt opgetooid met
bloemen als een bruid. Voor de verbranding worden er gewijde kruiden in de mond
van de gestorvene gestopt en wordt het hoofd op twee blokken hout gelegd. Een
priesterlijke figuur geeft aanwijzingen, maar het is voorschrift dat de oudste
zoon het ritueel ten uitvoer brengt, anders zal het de ziel van de dode niet
mogelijk zijn om naar het Nirwana af te reizen. Vandaar dat het voor een Hindoe
van cruciaal belang is een mannelijke nazaat te verwekken. Het lijk wordt op een
bamboe brancard eerst in de Ganges gedompeld en dan op de trappen gezet. Nu kan
het even drogen. De familieleden laten intussen registreren wanneer en hoe de
overledene is gestorven. Ze krijgen dan een bewijs, waarmee ze hout kunnen gaan
kopen. De politie schijnt hier toezicht op te houden. Als de brandstapel is
opgebouwd loopt de oudste zoon met een brandende toorts drie keer om de
brandstapel en steekt vervolgens het hout aan. Kamfer, mangobladeren en ghee
helpen om het vuur een aangename geur te geven. Overal is geknisper van vlammen
en gemompel van stemmen hoorbaar. Er worden teksten uit de vada, hymnen voor de
doden, uitgesproken: Mijn ogen keren terug naar de zon, mijn adem keert terug
naar de lucht, mijn lichaam keert terug naar de aarde, maar gedenk de daad,
gedenk de daad, gedenk de daad………..
Er zijn twee brandstapels net aangestoken, Het is voor ons toch wel een vreemd
gezicht, maar voor de Indiërs een dagelijks ritueel. De mooie kleding is
verwijderd, alleen de witte doeken zitten er nog om. De voeten steken buiten de
brandstapel en worden langzaam zwart. Je hoort nog steeds geen ander geluid dan
het knisperen en loeien van de vlammen. De mannelijke familieleden zitten er wat
apathisch bij, of lijken met iets anders bezig te zijn dan met de crematie.
Vrouwen zijn niet bij dit gedeelte aanwezig. Onze “gids” verteld ons dat dit
komt omdat vrouwen te emotioneel zijn en veel huilen. Als er gehuild wordt bij
een ceremonie, kan de ziel niet vrij opstijgen.
Is het lichaam verbrand, wat ongeveer drie uren duurt, dan wordt de as bijeen
geveegd en zoeken ze het goud er tussen uit. Het kan ook gebeuren dat een half
verbrand lijk op de rivier meedrijft. Waarschijnlijk was er dan niet genoeg geld
voor voldoende hout. Geen enkele pelgrim die een ritueel bad neemt zal zich
hieraan storen. Ze gaan gewoon kopje onder en drinken het heilige Ganges water.
De Ganges is als een liefhebbende moeder voor hen en de heiligste rivier op
aarde. Wat doet dan een lijk meer of minder er toe?
Onze begeleider vertelt dat er onder onze “uitkijkpost” ook mensen verblijven.
Deze mensen hebben geen familie die hun naar de Ganges kunnen brengen, maar ze
willen beslist in het Ganges water gereinigd worden. Ze wachten hier dus op hun
dood.
Natuurlijk wil hij nu graag dat we met hem naar de silk company gaan. Hij loopt
zeer gericht door de wirwar van steegjes. Hij verzekert ons dat we alleen maar
hoeven kijken, als we maar met hem mee naar binnen gaan. Dat doen we nu toch
maar. Na een poosje wachten krijgen we een kopje massala thee aangeboden. Het is
heel zoet (Later blijkt dat we allebei even hebben gedacht: straks vallen we
hier in slaap en worden we helemaal bestolen op straat wakker). We bekijken
prachtige zijden sjaals en tafelkleden, ook hebben ze hier zijden dekbedhoezen.
Voor de kwaliteit zijn de prijzen best redelijk, maar voor ons vakantiebudget
toch wat te hoog. We bedanken iedereen vriendelijk en gaan weg, onze
“gids/begeleider” brengt ons weer keurig terug naar de hoofdstraat, waar we zelf
de weg wel weer kunnen vinden. We nemen afscheid al waren we grote vrienden, zo
zie je maar weer, soms moet je je wantrouwen even laten varen.
We dwalen weer wat door de nauwe straatjes en plotseling verspert een koe ons de
weg. De koe in Varanassi is een dier dat erg verschilt van haar collega’s in het
Westen. Ze is altijd aan het snuffelen tussen het afval dat de mensen op straat
gooien. Het is een traditie dat de koe de eerste chapati krijgt. Niemand schijnt
er een probleem mee te hebben dat de koe voor haar chapati het huis binnen komt.
De koe is heilig in India. Het is een contrast, heiligheid en reinheid enerzijds
en de eindeloze smerigheid anderzijds. Elke morgen gooi je het afval gewoon op
straat. De koeien komen langs en eten wat wat hun past, meestal karton, dan
komen de kraaien en daarna de voddenmannen. Als laatste komen de straatvegers
die schuiven de rest op een hoop. Als westerling moet je je eigen gevoel van wat
vuil is totaal vergeten als je ziet hoe het afval op straat beland, de
koeienstront in alle stegen ligt en het rode speeksel overal uitgespuugd wordt.
Dit rode speeksel komt van het betelblad, dit wordt om een soort pasta gedraaid,
gemaakt van kleine harde stukjes van een vrucht die lijkt op een kokosnoot,
vermengd met het poeder van rode kalksteen. Ze zeggen als je dit langzaam kauwt,
je in een toestand geraakt die lijkt op verzadiging. Met deze valse verzadiging
bieden de armen weerstand tegen de honger.
We vertrekken nu met de bus richting Nepal. De chauffeur rijdt als een bezetene,
maar de reis gaat voorspoedig. Doch na de middagstop gaat het mis. Er komt een
motorrijder recht op ons af. Hij haalt een auto in, kan er niet meer voorbij,
twijfelt rechts of links, begint te slingeren en gaat tegen de vlakte. De
buschauffeur draait als een bezetene aan zijn stuur en knalt tegen een
elektriciteitspaal aan. Janneke zit achter in de bus en schuift via het
middenpad helemaal naar voren. Gelukkig gaat alles goed en heeft ze alleen wat
blauwe plekken en stijve spieren. Op straat meteen allemaal paniek, mensen
proberen de bus in te komen, onze chauffeur is plotseling verdwenen, net als de
motorrijder. Wij denken dat de chauffeur achter de motorrijder aan is gegaan,
maar hij is hem gewoon gesmeerd en laat z’n bijrijder de boel opknappen.
Elektriciteitsdraden hangen over de bus en we ruiken benzine, enkele mensen
raken in paniek, maar het is de benzine die uit de tank van de motor komt. De
motor ligt vlak voor de wielen van de bus. De politie komt erbij, maar deze
spreken geen woord engels. De partijen staan recht tegenover elkaar. De
motorrijder die zich uitermate snel uit de voeten heeft weten te maken, ligt nu
ineens zwaar gewond in het ziekenhuis en daar zal betaalt voor moeten worden. Na
heel veel getelefoneer en gedoe is men het eindelijk eens geworden $ 100 voor de
politie en $ 400 voor de motorrijder. Wij kunnen er met ons “westerse” verstand
niet bij. Een ongeluk veroorzaken en dan ook nog geld toe krijgen, je houd er
een beste boterham aan over als je dit geintje een paar keer per maand uithaalt.
Drie uren later kunnen we eindelijk verder rijden. Gelukkig kan de bijrijder ook
rijden, of hij een rijbewijs heeft betwijfelen we, maar hij rijd in ieder geval
een stuk rustiger dan de spoorloos verdwenen chauffeur.
Onderweg naar de grens met Nepal blijkt dat de dorpjes hier allemaal zonder
stroom zitten, iedereen zit met kaarsjes en vuurtjes voor huis. We weten niet of
dit altijd zo is, of dat het door het ongeluk komt.
Uiteindelijk komen we na 90 km bij de grens aan. We nemen onze bagage mee en
lopen via een stukje niemandsland naar de Nepalese grens. Hier staat alweer een
andere bus te wachten. Deze bus heeft hier de hele middag staan wachten,
gelukkig is ons hotel vlak bij de grens, maar daar aangekomen staat ons een
nieuwe verrassing te wachten. Er schijnt een staking op komst te zijn van de
Maoïsten, vanwege alle prijsverhogingen in Nepal. Men wil de wegen blokkeren. Er
wordt besloten om in het hotel te eten, even te douchen en daarna meteen verder
te rijden naar het Chitwanpark. De bagage wordt boven op de bus gehesen en als
we willen vertrekken blijkt de startmotor het niet te doen. Zo zie je maar weer,
als de wet van Murphy eenmaal begint……………….
Dag 20
Na wat moeizaam geduw en veel mankracht slaat de motor opeens aan en gaan we
weer op weg, het is erg mistig en we rijden door de bergen. We proberen wat te
slapen en zo min mogelijk op de weg te letten, want daar worden we ook niet
rustiger van. De wegen hier in dit deel van Nepal zijn nog slechter dan die in
India. We realiseren ons opeens dat we 29 jaar getrouwd zijn vandaag. Nu hebben
we nog nooit zo’n merkwaardig begin van 16 november gehad in de afgelopen 29
jaar. We zaten vier jaar geleden in een vliegtuig, toen waren we op weg naar
Thailand, dat was ook wel ongewoon, maar dit slaat tot nu toe alles. Eindelijk
komen we s’ochtends om 4.30 uur bij een rivier aan. Hier kunnen we alleen lopend
over een brug van één meter breed overheen. Aan de ander kant staat een truck,
waar we met wat passen en meten met onze bagage in de achterbak passen. Het is
erg koud, gelukkig hebben we onze fleecejacks aan. Na een half uurtje rijden
komen we bij de lodges aan, waar we snel ons bed opzoeken. We slapen tot 11.30
uur, het lijkt of we de een hele nacht slaap achter de rug hebben. Na een
uitgebreide brunch gaan we dan een junglewalk maken. Eerst varen we met een
bootje naar de overkant van de rivier. Hier krijgen we instructies hoe te
handelen als er beren op ons af komen (iets laten vallen, dan blijven de beren
staan om er aan te snuffelen) We denken nog: vinden we dit wel leuk? Wij willen
als stads mensen natuurlijk wel contact maken met de natuur. Dieren in hun
natuurlijke omgeving in plaats van de kunstmatige situatie in de dierentuin.
Maar als je werkelijk geconfronteerd wordt met die wilde natuur, verlang je
terug naar dat beschermende glas, gaas en tralies. De Natuur is bedreigend en
jaagt angst aan. We reageren nog net zo als de oermens. Pas als de dreiging
verdwenen is en de wilde natuur getransformeerd tot een overzichtelijk park, dat
we kunnen bekijken vanaf de rug van een olifant of uit een jeep, kunnen we van
de natuur houden. Maar de mens die is overgeleverd aan de genadeloosheid van die
natuur, zal er nooit van houden. Hij zal de natuur haten.
Maar ondanks de enge instructies van onze gids, stelt het niets voor. Het lijkt
wel een zondagse wandeling in het bos van Ype (een bosje bij Leeuwarden) zo druk
is het met wandelaars. We zien dus ook geen enkel dier, allen een aap die bessen
zit te eten in een boom. Ook het bos zelf valt ons tegen, in onze ogen is dit
helemaal geen jungle. (Zijn we nu al verwend in de Amazone?) Het enige
bijzondere is het olifanten gras, metershoge riet met pluimen. Janneke heeft
last van haar maag en we hebben er ook genoeg van. Als we weer de rivier
oversteken staan we doodsangsten uit dat het bootje om zal kiepen, maar het gaat
goed en we komen droog aan de overkant.
Janneke voelt zich al weer
wat beter, maar heeft geen zin een kanotochtje. Bert gaat wel, hij wil een
krokodil op de foto zetten. Jammer voor Bert maar de krokodillen laten zich zo
vroeg op de ochtend niet zien. Het is wel weer een erg wankel bootje en het
is te hopen dat we niet kopje onder gaan. Je weet maar nooit of er toch niet
ergens een krokodil in een hoekje ligt te suffen. Op de terugweg gaan we nog bij
een olifantenfarm kijken. Hier worden de jonge olifanten en hun moeders
verzorgd. Hier zijn veel Japanners en Amerikanen die met de jonge olifantjes op
de foto willen. Terug in het resort zit Janneke al weer op de veranda en wil ook
mee met een wandeling langs de kleine dorpjes in de omgeving. De mensen leven
hier erg sober in lemen hutten, deze hutten hebben geen ramen, hierdoor is het
in de zomer lekker koel en in de winter wat warmer. Ook is het belangrijk dat er
zo weinig mogelijk gaten in de muren zitten om slangen en roofdieren buiten te
houden. Ook wordt er zonder afvoer naar buiten gekookt, dit houdt de muggen op
afstand. De mensen van deze stam schijnen uniek te zijn vanwege hun resistentie
tegen malaria. Het verhaal gaat dat ze zo scherp eten, knoflook en pepers, dat
hierdoor de muggen niet steken. De jungle is hier tropisch Dat merk je aan het
vochtige klamme gevoel. Terwijl het nu al niet meer zo heet is, s’avonds zijn we
blij met onze fleece jacks.
Het lijkt een welvarend gebied hier, maar onze gids verteld dat de mannen erg
lui zijn. De vrouwen doen hier het werk. We zien ook de vrouwen gebukt met grote
bossen groen op hun rug lopen. Dit is het voedsel voor de dieren, dat ze aan de
overkant van de rivier plukken. Deze rivier is op sommige plekken zo ondiep dat
ze er door kunnen waden. De rokken worden wat bij elkaar geknoopt en dan gaat
het net. Kinderen hebben aan de overkant wat bessen geplukt en dragen deze in
doeken op hun hoofd. De gids verteld ook dat de vrouwen hier pas mogen eten na
hun mannen. Komt hij niet thuis of heeft hij te veel gedronken, dan is dat
jammer voor haar, maar zij kan dan ook niet eten. De mannen hebben ook meerdere
vrouwen. Zo op het eerste gezicht lijken de vrouwen van één man vreedzaam bij
elkaar te wonen.
Tot nu toe is deze wandeling het leukste wat we gedaan hebben in het Chitwan
park. We komen nu in Sanhara, hier zijn allemaal lodges voor toeristen die aan
de buitenkant van het Chitwan park logeren. Onze lodge ligt midden in het park,
maar zal ongetwijfeld duurder zijn dan die aan de rand van het park. Aan het
eind van de middag gaan we een ritje op de rug van een olifant maken. Het wild
in het park is niet bang voor de olifant en het schijnt dat ze de mensen op de
rug van de olifant niet zien. Als een tank schuift de olifant door het
struikgewas, achterom kijkend zien we de takken en struiken weer opveren. We
komen een kudde herten en de eenhoornige neushoorn met een baby tegen. We steken
een rivier over, dit is altijd weer spannend. Als de olifant de oever afdaalt
naar de rivier, heb je het gevoel dat je voorover van de olifant af dreigt te
vallen. Tegen de avond zijn we weer terug in het Chitwan park, het valt ons
allemaal een beetje tegen hier. Het is erg duur en ook erg toeristisch.
Dag 22
Vandaag verlaten we het Chitwan park en rijden door de mooie Trisuli vallei met
grote hoogte verschillen. De pret wordt helaas wel weer bedorven door de
vreselijke rijstijl hier. De chauffeur haalt in de bochten in en Bert heeft erge
pijn in zijn rug door het krampachtige zitten. De moesson regens slaan hier elk
jaar hele stukken weg kapot. Het doet ons een beetje aan Ecuador denken. Even na
de middag komen we in Katmandu aan. De stad ligt op 1350 m hoogte, daar waar
twee rivieren de Bagmati en de Bishnumati samenkomen. De stad is omgeven door
middelhoge bergen. Kathmandu is tegelijkertijd de economische en culturele
hoofdstad van Nepal, maar het lijkt wel een stad uit de middeleeuwen. Volgens
kenners is het de meest vervuilde stad ter wereld. Het verkeer is in ieder geval
een puinhoop.
We brengen onze bagage naar
de kamer en gaan daarna naar de wijk Thamel die vlak bij ons hotel ligt. De
enorme luchtvervuiling maakt het soms moeilijk om adem te halen. Bert wil een
t-shirt kopen met de ogen van boeddha erop. Er staat geen mond op, want boeddha
ziet en weet alles, maar spreekt nooit. Ze hebben zijn maat in een blanco shirt
en zullen er de ogen op borduren. We wisselen wat cheques en slenteren verder.
Er worden enorm veel trekkersspullen verkocht, ook tweedehands. Maar de
originele tweedehands zijn nog duurder dan de namaak Northernstar. Er staat wel
op dat het allemaal Gore-tex is, maar ze kunnen hier natuurlijk ook prachtig
borduren. Dus of het echt volkomen waterdicht is moet je maar afwachten. Op een
pleintje willen we in ons dierbare Trottertje opzoeken waar we zijn. Het boekje
zit echter niet meer in de rugzak!!!!!!! Dit is nu al de tweede keer dat ons dit
gebeurt. Ook in Egypte hebben we ons reisboek laten liggen. Bert weet zeker dat
Janneke het boek in haar rugzak heeft gedaan toen we het hotel uit gingen.
Gelukkig zit het fototoestel er nog wel in. Na wat rustig nadenken herinnert
Janneke zich dat ze het boek bij het geldwisselkantoortje eruit heeft gehaald.
Als we terug lopen nar het kantoortje, staat de dame al met het boekje te
zwaaien. Nu kunnen we gelukkig weer opzoeken waar we ons ergens in Kathmadu
bevinden. We nemen een fietsriksja terug naar het hotel, maar de jongen blijkt
toch niet te weten waar hij het hotel moet vinden. Hij rijdt maar wat rond.
Eindelijk vraagt hij de weg aan een souvenir verkoper. Die wijst de andere kant
op, we worden een beetje ongeduldig, maar we komen uiteindelijk toch op het
Chettrapatie plein uit. We kopen nog wat broodjes en lopen het laatste stukje
terug naar het hotel. Het is ’s avonds koud in Kathmandu, ook in het hotel is
het niet echt warm. We maken wat bouillon en wassen nog wat spulletjes.
Dag 23
Vandaag gaan we proberen bij de Swayambunath te komen, de “Apentempel”. We gaan
er met een gemotoriseerde riksja heen, de wegen zijn te stijl voor een fiets
riksja. We hobbelen over de weg, verschrikkelijk!. Onze darmen, die toch al
overstuur waren, worden nog eens extra door elkaar geschud. We stuiten met ons
hoofd tegen de bovenkant van de huif van de riksja. Maar na twee kilometer staan
we dan aan de voet van de heuvel waar de tempel op staat. Het is één van de
drukste en ontroerendste pelgrimsoorden van Nepal. Het is ook de mooiste stupa
van Nepal. We beginnen de monumentale trap te beklimmen. Het zijn erg veel
treden. Janneke heeft er meer moeite mee dan Bert. Onderweg naar boven komen we
veel apen tegen en verkopers zitten op de treden om hun waar aan te beiden.
Uiteindelijk komen we nat bezweet toch boven. Het uitzicht op Kathmandu en de
vallei is prachtig. De bergen zijn helaas minder goed te zien omdat het weer wat
heiig is.
De legende verteld dat de stupa uit zichzelf is verschenen, (dat is de betekenis
van Swayambu). In de stupa zelf bevinden zich relikwieën en documenten. Om de
stupa heen staan de gebedsmolens. Wij hebben er ook een paar rondgedraaid. Je
wilt dan dat de tekst of mantra’s die erop staan door de wind wordt meegenomen
en heil brengt aan alle wezens. De stupa heeft negen nissen waar bronzen beelden
instaan, die behoren tot de newari kunst. We moeten steeds met de wijzers van de
klok om de stupa heenlopen. Iedere stupa die je tegenkomt, moet je aan je
rechterhand passeren. We nemen de trappen aan de achterkant naar beneden. Deze
zijn minder stijl en glad. We lopen een heel stuk van de berg naar beneden, we
hebben geen zin meer in het gehobbel in de motorriksja. Als de wegen niet meer
zo stijl zijn en het mogelijk is een fietsriksja te nemen, gaan we daarmee naar
Durbar-Square, dit is het centrum van Kathmandu.
Kathmandu is afgeleid van Kasta Mandap, dit betekend houten tempel. Tempels zie
je hier in overvloed, ook pagoden en paleizen. Allemaal heel mooi en toch ook
vreemd. De meeste indruk maakt de Khumari Ghar met de twee leeuwen bij de
ingang. Heel veel uitgesneden motieven op de deuren en ramen. De newari
timmerlieden schijnen dit wonderbaarlijke bouwwerk zonder spijkers en schroeven
in elkaar gezet te hebben.
Maar het meest bizarre is natuurlijk het meisje dat hier woont. Zij is een
levende godin. Op 4 of 5 jarige leeftijd wordt een meisje uit een bepaalde
kaste, zonder lichamelijke gebreken, met een horoscoop die aan bepaalde eisen
voldoet, gekozen. Al haar wensen worden vervuld. Zij mag alleen bij religieuze
ceremonieën naar buiten, ze mag niet spelen, want als ze zich verwond en gaat
bloeden, is dit onherroepelijk het einde van haar heilige leven. Ook als ze gaat
menstrueren, stopt dit heilige leven en wordt ze weer naar huis gestuurd. Ze zal
nooit een man kunnen vinden, want volgens een hardnekkig bijgeloof zal de
echtgenoot in de eerste maanden van het huwelijk overlijden.
We bekijken ook nog de gouden toegangspoort van het voormalig koninklijk paleis.
Dan gaan we weer met een fietsriksja terug, we hoesten, proesten en kuchen. Het
verkeer is weer een complete chaos. Vlak bij ons hotel kopen we nog wat bananen
en papaja, dit schijnt goed voor de darmen te zijn, want daar hebben we alle
twee nog last van.
We gaan met de bus naar
Nagarkot, dit ligt 33 km ten oosten van Kathmandu. We rijden langs een spannende
slingerweg naar boven. We logeren in een hostal dat boven op de berg staat. Het
uitzicht is prachtig, maar de kamer nogal Spartaans. We zitten hier op een
hoogte van 2200 mtr. Dus warm is het hier niet. We zien een schitterende
zonsondergang. Na het eten blijven we zo lang mogelijk zitten in de kantine,
maar om 21.00 uur gaan we toch maar door de kou naar onze koude, klamme, harde
bedden. Het is bar koud buiten als we tegen een bewaker oplopen, hij heeft zich
helemaal ingepakt tegen de kou, het is niet te hopen voor hem dat hij de hele
nacht buiten moet zitten.
Dag 25
We hebben redelijk geslapen, hoewel we wel vaak wakker zijn geworden van de kou
en het hoesten. We worden gewekt door een klop op de deur, of we de zon willen
zien opkomen boven de Himalaya. Bert heeft geen zin en draait zich nog een
keertje om, Janneke wil wel en klimt alle trappen op om daarna te worden beloond
met schitterende zonsopkomst. Eerst de weerschijn op de hoge toppen van de
Himalaya en daarna steeds een groter stuk van de zon, al met al duurt het drie
kwartier voor de zon helemaal op is.
Na het ontbijt gaan we een wandeling maken door de kleine nederzettingen, dorpen
kun je het bijna niet noemen. Veel kinderen en baby’s die op een veranda liggen
te schommelen. De Kleintjes liggen met de oogjes in de zon en vliegen op het
gezichtje. We delen een paar pennen uit aan kinderen en het nieuws dat er pennen
worden uitgedeeld gaat ons snel vooruit. In een volgende nederzetting staan een
paar meisjes ons al op te wachten, ze willen een dansje voor ons opvoeren. We
vinden het prima en voldoen aan de verwachting van de meisjes, door royaal
pennen uit te delen. Hierna lopen we verder over de bergkam van Nakargot op weg
naar de tempel van Changunarayan. Halverwege stoppen we op een mooie plek om
onze lunch op te eten. Er komt een man langs die bedelt om eten. We geven hem de
sinasappels en twee eieren die we nog over hebben uit ons lunchpakket. Het is
ontroerend om te zien dat de man de “buit” direct aan moeder de vrouw geven, die
even verderop met een kind op de arm staat. We zetten onze wandeling voort en
zien in de verte de tempel liggen die we willen bezoeken. Het gouden dak
glinstert in de zon. Er wordt ook een nieuw tempeltje gebouwd, boven op een
heuvel. Vrouwen sjouwen zware zakken cement (minstens 30 kilo) naar boven, één
van de vrouwen is ook nog zwanger. Wij lopen al te puffen als we een heuvel op
moeten, nee als vrouw heb je het hier niet gemakkelijk. De mannen zitten
ondertussen gezellig met elkaar te praten. Na 4 uren lopen komen we dan in
Changu Narayan. We hebben de indruk dat we bij een soort middeleeuwse hoeve zijn
aan geland, die door oude rustieke gebouwen ommuurt wordt. Narayan is één van de
namen van de god Vishnu. Er wordt gezegd dat de geschreven geschiedenis van
Nepal hier begonnen is met de voorlopig oudste inscriptie in een steen. Dit dorp
dompelt ons onder in de middeleeuwse sfeer. We rusten hier even heerlijk uit,
maar als we op tijd in Bhaktapur willen zijn moeten we nu wel verder.
De velden worden door vrouwen bewerkt, het is een mooi gezicht al die terrassen.
De vrouwen vallen op met hun rode sari’s. We genieten van de prachtige
vergezichten, maar we worden zo langzamerhand wel moe van het bergje-op
bergje-af. Uiteindelijk komen we bij het stadje Bhaktapur, we moeten eerst
entree betalen voor we het stadje in mogen, maar direct na de stadspoort wanen
we ons in de middeleeuwen, paleizen, huizen en tempels. De straten zijn met
bakstenen geplaveid. Bartolucci schijnt hier de film “the Little Buddha”
opgenomen te hebben. Ons overvalt een gevoel van onwezenlijkheid, we hebben het
gevoel dat we in een middeleeuws decor staan. We gaan naar ons guesthouse. In de
Trotter staat over dit guesthouse geschreven: blijf uit de buurt van de
keuken!!. We zetten onze bagage op onze kamer en gaan op verkenning. Al zijn we
nog zo moe, deze plek moet beter bekeken worden. De stad is beroemd om de
maskers van papiermaché, de poppen die goden voorstellen en om het mooie
houtsnijwerk. Wij zien een mooi schilderij, met naïeve kunst. Het is te duur
voor ons vakantie budget. Ook probeert iemand Janneke haar zakken te rollen,
maar daar kan hij niets van zijn gading vinden. We staan voor het koninklijke
paleis, dit zijn twee lange gebouwen verbonden door een gouden poort. Deze poort
is een meesterwerk van Nepalese smeedkunst, die een godin met vier hoofden
uitbeeldt. De tempels die hier achter liggen zijn alleen toegankelijk voor
Hindoes.
We gaan naar het pottenbakkersplein, hier staat een ongelofelijke hoeveelheid
potten. De klei wordt eerst gekneed door er op te slaan, de pottenbakkerssteen
waarop de potten worden gevormd, wordt met een stok in beweging gezet en
razendsnel is er weer een nieuwe pot gemaakt.
Op het Nyatapola-plein gaan we eten, met uitzicht op de tempel, welke feeëriek
is verlicht. Een steile trap met beelden aan weerszijden leidt naar de tempel
met zijn vijf boven elkaar liggende daken. De tempel is gebouwd in 1708 is de
hoogste tempel van Nepal. De koning hielp zelf mee met de constructie. Deze
bouwstijl stond model voor de verspreiding van de pagode architectuur tot in
China. Er wordt voor de tempel muziek gemaakt als de stroom voor de tweede keer
uitvalt. Dineren bij kaarslicht, met muziek op de achtergrond, wat wil je nog
meer? Als toetje nemen we dahli, deze yoghurt is wel erg romig, maar ook erg
lekker.
Om 4 uur ’s ochtends worden we wakker van klokgelui. Dit is om de aandacht van
de goden te trekken. In de straat is het al een drukte van belang. Veel geloop
en geschreeuw. We boffen niet dat we een kamer aan de straatkant hebben. Om 7
uur worden we weer wakker, Bert heeft last van zijn rug en is knorrig. Janneke
loopt tussen de hoestbuien door naar adem te snakken. We zijn een gezellig stel
zo samen. Toch gaan we maar naar Pashupatinath, dit is één van de heiligste
plaatsen van het land. Het ligt 5 km van Kathmandu. De Bagmati rivier stroomt
door dit pelgrimsoord, je zou kunnen zeggen dat het de Ganges en Varanassi van
Nepal zijn.
Pashupati is één van de vele namen van Shiva. De plaats wordt al sinds
mensenheugenis vereerd, maar de gebouwen zijn het werk van de Radja Pratap Malla.
Volgens het verhaal zou de Radja een klein meisje uit zijn 3000 vrouwen tellende
harem hebben verkracht, waarna zij stierf. Om voor zijn misdaden boete te doen,
trok hij zich drie maanden terug in Pashupatinath en hield zich bezig met het
vergroten en verrijken van de heilige plaats. De sfeer is doordrenkt van de
heilige terreur zoals op alle plaatsen waar Shiva regeert.
Aan de oever van de Bagmati zijn veel verbrandingsplaatsen. Omdat de bagmati
uitmond in de Ganges, heeft een lijkverbranding hier dezelfde waarde als in
Varanassi. Ook zijn hier veel Sadu’s (heilige mannen), deze mannen hebben hele
lange rasta-achtige haren. De Sadu’s leven als asceet en staan buiten de
maatschappij. Op hun voorhoofd hebben ze drie horizontale strepen, in één hand
dragen ze de bedelnap en in de andere hand hebben ze de drietand van Shiva. Bert
neemt enkele foto’s en moet hier uiteraard voor betalen. Als we op de terugweg
weer langs de Sadu’s lopen, legt één net zijn been in de nek, jammer maar we
willen niet nog een keer betalen. In het stadje zien we vrouwen die kleuren
poeder verkopen. Waar dit poeder voor dient is niet helemaal duidelijk. We
proberen een glimp van de gouden tempel op te vangen, maar dat lukt niet. Deze
tempel is alleen toegankelijk voor Hindoes. We beklimmen de heuvel voor een mooi
uitzicht over Pashupatinath. Nu zien we in de verte het gouden dak van de tempel
glinsteren in de zon, met de telelens kunnen we het terras van de tempel een
beetje bekijken. Vanuit Pashupatinath is het mogelijk om binnendoor naar Bodnath
te lopen. We steken de Bagmati over en lopen in één uur naar Bodnath. Hier staat
de Stupa welke het belangrijkste heiligdom is binnen het Tibetaanse boeddhisme.
Deze stupa wordt door veel pelgrims uit heel Azië bezocht. In het dorp zelf
wonen veel gevluchte Tibetanen, deze zochten een veilige plek na de Chinese
invasie in Tibet. De stupa heeft vijf terrassen. De bouwers hebben er een
Mandala van gemaakt, die alleen door Boeddha zelf aanschouwd kan worden.
Een Mandala is een figuur waar de cirkel het water symboliseert en het vierkant
de aarde. De vierkanten worden meestal ingesloten door één of meer
buitencirkels. De Mandala’s zorgen voor inspiratie tijdens het mediteren. Hoe
groter de figuur, hoe meer symbolen er gebruikt kunnen worden.
De toren boven de koepel van de stupa stelt het vuur voor en de bovenste kroon
de lucht, zo staan de vier elementen netjes boven elkaar. Maar ondanks alle
heiligheid om ons heen, gaat Bert z’n rugpijn niet over.
Net als in vele plaatsen waar we zijn geweest, wordt ook hier de religie flink
gecommercialiseerd, veel opdringerige verkopers. Bert kan het vandaag allemaal
niet waarderen. Wel kopen we een cd met de muziek die je hier overal om je heen
hoort, Um Mani Pame Um.
We gaan met de bus terug naar Kathmandu, halen de achtergebleven bagage op en
pakken alvast wat spullen over. Nadat Bert wat heeft gerust, gaan we de Thamel
nog even in. We kopen twee appelbollen en gaan terug naar het hotel, waar we een
lekker bakje koffie zetten, dit kan hier gelukkig weer.
Dag 27
Bert is nog steeds niet fit. Ook Janneke heeft nog steeds last van haar longen.
We gaan dus maar op zoek naar een drogist of zoiets. Janneke wil codeïne en
strepsil voor de hoest hebben, ja we worden er hier niet gezonder op. De
luchtvervuiling hier is ook vreselijk. De Nepalezen zelf hoesten, kuchen en
rochelen ook heel wat af. We vinden een apotheek, waar we de medicijnen kunnen
kopen. Dan gaan we naar Kirtipur. Dit is alweer een middeleeuws stadje, ten
zuidwesten van Kathmandu. Er bestaat een bizarre annekdote over de geschiedenis
van deze stad. Een vroegere koning van Gorka viel de stad aan, een pijl had het
oog van zijn broer doorboord, waarop hij bevel gaf alle neuzen van de gevangenen
af te snijden. De mannen die een muziekinstrument bespeelden werden gespaard, de
koning was namelijk een hartstochtelijke muziekliefhebber. Hij noemde de stad
dan ook Naskatpur, wat de stad van de afgesneden neuzen betekent. Later werd die
naam veranderd in Kirtipur. De huizen zijn hier erg vervallen en we vinden de
sfeer hier niet zo bijzonder. We gaan naar de Bagh Bhairava, de tempel van de
tijger god. De tempel heeft drie verdiepingen, op de tweede verdieping zijn mooi
uitgesneden panelen en steunbalken, daaraan hangen de zwaarden, dolken en riemen
van de Newar strijders, die overwonnen werden door de koning van Gorka.
We bezoeken nog een tempel, de Uma Masheshvara tempel. Voor de ingang staan twee
olifanten die de wacht houden. Binnen is een beeld van een liggende vrouw met
haar benen wijd uitelkaar, waar een baby tussen ligt. Vroeger gingen de vrouwen
naar deze tempel om te bevallen, ze hoopten dan op een voorspoedige bevalling.
Hier horen we ook, dat als je aan de gebedsmolens draait en ze op hetzelfde
symbool stil blijven staan, je rechtstreeks in de hemel komt. Gelukkig was dit
bij ons niet het geval, we waren niet van plan om tijdens deze reis te gaan
hemelen.
Aan de rand van het dorp staat ook nog een Thaise tempel, dit is het enige
Thaise heiligdom in Nepal. Deze tempel is veel kleurrijker dan de Nepalese
tempels, maar haalt het niet bij de tempels in Thailand.
We lopen over de Chobarkloof naar Bungamati, dit is een heerlijke onspannende
wandeling van een kilometer of vijf. Onderweg zien we de toppen van de Himalaya
steeds beter.
Als we over een hangbrug lopen zien we een cement fabriek die het landschap geen
eer aan doet. Maar even verder lopen we weer door een schitterende omgeving van
rijstterrassen. We komen voor ons gevoel vrij snel bij Bungamati. Het dorp is
tegen een steile rotswand gebouwd.
De specialiteit van Bungamati is de houtsnijkunst. We zien hier schitterend
bewerkte deren en ramen, die met jobsgeduld gemaakt worden. Er wordt hier ook
veel kamferhout verwerkt, dit is erg duur, maar ook mooi. Het is licht van kleur
en ruikt lekker. We rijden met de bus verder naar het boeddhistische bolwerk
Patan. De stad wordt ook wel, “stad met de duizend gouden daken” genoemd,
dankzij de vele tempels. We hebben nu wel genoeg van de vele tempels, hoewel ze
heel mooi zijn. Maar we hebben er binnen een korte tijd zo veel gezien.
Nadat we een poosje in het verkeer hebben vastgezeten komen we om half zes weer
terug in Kathmandu.
Dag 28
Het is vandaag een koude dag, met ons fleece jack aan gaan we nog even de stad
in om wat cadeautjes voor thuis te kopen. We slenteren naar Durbar Squere en
kopen een (veel) te duur houten beeld. Maar we vielen ervoor omdat het beeld,
dat een mannetje voorstelt, in de namasté houding staat. We laten bij een
kleermaker ook nog een nepalees mutsje voor ons beeld maken. De Nepalezen vinden
het wel grappig, we hebben eerst gevraagd om een mutsje voor een baby, maar die
waren nog te groot. Toen hebben we “meneer namasté” maar even opgehaald en zijn
koppie laten meten. Aan het eind van de middag konden we het mutsje ophalen. De
mannen uit de omliggende winkeltjes staan dan duidelijk om die gekke toeristen
te lachen, maar wij zijn helemaal gelukkig met het mutsje. Het begint nu erg
koud te worden, mensen zitten bij elkaar om een houtvuurtje om warm te blijven.
We zien een politieman bij een opstopping op het Chetrapatieplein, het ventiel
uit de band van een fietsriksja trekken. Hij fietste de verkeerde kant op in een
één richting straatje. Dit is dus een mooi voorbeeld van het Nepalese lik op
stuk beleid. De politie heeft hier net als in India stokken en die gebruiken ze
ook. Als een auto niet snel genoeg naar hun mening weg rijdt, slaan ze met de
stop op het dak van de auto.
s’Avonds gaan we in een piep klein Nepalees eethuisje eten. Hier krijgen we
enorme porties die we echt niet opkunnen, hoe lekker het ook is.
Dag 29
We hebben lekker lang geslapen en hebben lekkere broodjes bij de bakker gehaald.
Om 12 uur moeten we uitchecken. We gaan nog even op het dakterras zitten. Met
uitzicht over Kathmandu en de Himalaya overdenken we onze reis door India.
We hebben twee soorten India gezien, het exotische van de reisgidsen, de
paleizen en de Taj Mahal. Maar India is voor het overgrote deel vuil, lawaai,
chaos, armoede en stank. De bedelaars en daklozen vormen het schrijnendste beeld
van een mislukt maatschappelijk systeem, maar de groep mensen die hier net boven
zit, is niet veel beter af.
Toch is het een schitterende reis geweest, alleen als we meer tijd hadden gehad,
hadden we er nog een stukje aan vast geplakt, om een trekking in het Anapurna
gebied bij Pokhara te maken.
s’ Middags gaan we naar de luchthaven van Kathmandu, net als op andere
vliegvelden wordt de afgegeven bagage verzegeld met een band. Je kunt er dan
niets meer bij in stoppen. Ons vliegtuig zou om zes uur moeten vertrekken, maar
er is nog steeds niks omgeroepen. We wachten en wachten en wachten………. Maar
eindelijk horen we, na uren wachten, dat het vliegtuig kapot is. Het kapotte
onderdeel moet uit Delhi komen en er is vandaag geen vlucht meer van Delhi naar
Kathmandu. We horen uren weer helemaal niks, niemand vertelt je wat. Ook wordt
er niks omgeroepen. We krijgen de meeste informatie van een Nederlandse
reisleidster die met een groep Belgen op het vliegveld zit. Sommige passagiers
worden wat vervelend van de drank. Dan komt er een vliegtuig uit Bombay, het
blijkt dat dit vliegtuig ons naar Delhi gaat vliegen. Maar er moet eerst een
nieuwe bemanning opgetrommeld worden. Waar de bemanning van het kapotte toestel
is weten we niet, je zou toch denken dat die bemanning de klus ook wel kon
klaren. Om 23.30 uur kunnen we dan eindelijk boarden. Maar dat is gemakkelijker
gezegd dan gedaan. We worden grondig gefouilleerd, waarna we door de
controlepost mogen. Nu lopen we de luchthaven op, maar stop! Weer controle! Of
we geen verboden zaken bij ons hebben!, No! Are you sure? Yes!
Janneke wordt grondig gefouilleerd, de geldbuidel op haar buik moet open, ook
Bert moet zijn geldbuidel open maken. Nu mogen we doorlopen. Voor we echter het
vliegtuig in mogen, moeten we eerst onze bagage aanwijzen, die nog voor het
vliegtuig op de grond staat. Pas dan mogen we de vliegtuigtrap op. Eindelijk
zitten we op onze plaatsen en om 0.30 uur, zes en een half uur later dan de
geplande vertrektijd, zitten we in de lucht op weg naar New-Delhi.
Dag 30
Na ruim een uur vliegen landen we op Delhi. Gelukkig hebben we wat eten gekregen
aan boord. We hebben na de broodjes gistermiddag niets meer gehad. We waren door
al onze Nepalese roepies heen. We komen vrij vlot India binnen en de bagage komt
ook vrij snel van de band rollen. Buiten staat iemand van het reisbureau ons op
te wachten, ook het busje staat (nog steeds ?) klaar en brengt ons naar het
hotel. Nu begint de klucht, we schrijven ons in en krijgen de sleutel van onze
kamer. We vragen de man van het reisbureau nog voor de zekerheid; sir are you
sure this is the right hotel? We are supposed to stay near the airport. Yes yes
yes. Nu dan zal het wel goed zijn. We gaan naar de kamer, Bert heeft zijn kleren
al uit om onder de douche te stappen, als er op de deur wordt geklopt met de
mededeling; You are needed downstairs. Gelukkig heeft Janneke de kleren nog aan
en zij gaat dan ook maar eens polshoogte nemen. We moeten naar een ander hotel,
dichter bij de luchthaven, volgens de receptionist. Dat klonk logisch, zo was
het ons ook verteld in Kathmandu. Bert trekt snel zijn kleren weer aan en we
stappen weer in het busje. Tot onze grote verbazing stoppen we twee straten
verder alweer bij een ander hotel, Hoezo dichter bij de luchthaven! We moeten
weer inchecken. We vertellen de chauffeur dat we om 4 uur opgehaald moeten
worden en dan zitten we eindelijk op een kamer. We worden netjes om 3.45 uur
gewekt (na een uurtje dus!). Om 4 uur zijn we in de lobby van het hotel en we
lopen alvast naar de bus. Hier zien we niemand, de bijrijder slaapt in de bus,
maar is waarschijnlijk zo moe van al dat wachten op ons, dat hij niet wakker is
te krijgen, hoe hard we ook op de ruiten slaan. Een jongen van het hotel klimt
de bus in en maakt de bijrijder wakker, het is ondertussen 4.15 uur en de
chauffeur is ook in geen velden of wegen te bekennen. De bijrijder loopt nu ook
weg (op zoek naar de chauffeur??)
Op een gegeven moment komt de chauffeur rustig aanlopen, hij had zich een beetje
verslapen! Hij start de bus en wacht op de bijrijder, maar als deze niet komt
opdagen, gaat de chauffeur maar weer op zoek naar de bijrijder. Het is een
klucht. Maar uiteindelijk is iedereen er en om 4.45 uur vertrekken we dan
eindelijk naar de luchthaven van New Delhi, waar we precies op tijd aankomen.
Op de luchthaven loopt alles op rolletjes, dankzij een vriendelijke KLM
medewerker, die zich letterlijk het vuur uit de sloffen loopt en alles voor ons
regelt. Het is een echte Indiër, maar zijn snelheid en manier van handelen zijn
zeer westers. We hoeven zelfs geen luchthavenbelasting te betalen. We wisselen
de 1300 roepies die we hiervoor hadden gereserveerd en krijgen er $13 voor
terug. Nu hebben we nog 500 roepies over waar we een kop koffie met een
croissantje voor kopen. We drinken de koffie en eten ons croissantje in de
vertrekhal, waar we de zon op zien komen boven Delhi. Een prachtig afscheid van
een prachtige reis door India en Nepal.
|